ECLI:NL:RBDHA:2020:6889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
09-817033-20, 09-288144-19 (gev. ttz), 09-818222-17 (tul) en 22/002830-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een inwoner van De Lier voor vernieling, bedreiging en verkeersdelicten

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een 43-jarige inwoner van De Lier veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. De verdachte werd beschuldigd van vernieling en bedreiging gepleegd op 14 januari 2020 in De Lier, en van het verlaten van de plaats van een ongeval, rijden onder invloed en onbevoegd besturen op 21 juli 2019 in Den Hoorn. De rechtbank legde een voorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank achtte de bedreiging van de heer [slachtoffer 2] bewezen, evenals de vernieling van de auto van [slachtoffer 1]. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het verlaten van de plaats van het ongeval en het rijden onder invloed, waarbij het alcoholgehalte in zijn bloed 1,86 milligram per milliliter bleek te zijn. De rechtbank overwoog dat de verdachte een patroon van recidive vertoonde en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om verdere criminaliteit te voorkomen. De rechtbank wees ook de schadevergoeding van € 3.388,32 toe aan [slachtoffer 3], die als benadeelde partij was opgetreden, en verklaarde de inbeslaggenomen snorfiets verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/817033-20, 09/288144-19 (gev. ttz.), 09/818222-17 (tul) en 22/002830-18 (tul)
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
opgegeven postadres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2020 .
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Mos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M. Bouman, advocaat te Delft, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten aanzien van parketnummer 09/817033-20 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te De Lier, gemeente Westland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een voorwerp een kras op de achterklep van die auto te maken;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2020 te De Lier, gemeente Westland, de heer [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet jou kapot. Ik heb pistolen. Ik maak je af en/of ik kan je nu ook gelijk de tyfus slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voorts is aan de verdachte ten aanzien van parketnummer 09/288144-19 ten laste gelegd dat:
1.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Den Hoorn op [adres 3] , op of omstreeks 21 juli 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3] ) letsel en/of schade was toegebracht;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2019 te Den Hoorn, als bestuurder van een motorrijtuig, (een snorfiets met [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,86 milligram,
in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
3.
hij op of omstreeks 21 juli 2019 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie A, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [adres 3] , als bestuurder een motorrijtuig, (een snorfiets met [kenteken] ), van die categorie of categorieën heeft
bestuurd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Ten aanzien van parketnummer 09/817033-20, feiten 1 & 2
Op 14 januari 2020 constateert [slachtoffer 1] een grote kras op haar auto. Zij heeft vervolgens op de camerabeelden, van haar camera’s die op haar auto gericht staan, een buurman herkend als de dader. Diezelfde namiddag is [slachtoffer 1] samen met haar [vader] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) bij de verdachte langsgegaan om verhaal te halen. Volgens [slachtoffer 2] heeft de verdachte hem toen bedreigd. De verdachte heeft de bedreiging ontkend en de vernieling ter zitting bekend.
Ten aanzien van parketnummer 09/288144-19, feiten 1, 2 & 3
Op 21 juli 2019 werd [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) aangereden door een man op een rode snorscooter (hierna: de verdachte). Hierdoor kwam zij ten val en viel zij op haar gezicht waardoor ze 6 tanden verloor. Zij riep “waarom kijk je niet uit” en “ik ben mijn tanden kwijt”. Na de aanrijding stopte de man op de snorscooter, maar hij reed kort daarop weg. Op grond van de omschrijving van de man en de snorscooter, en een gedeeltelijke kentekencombinatie, wordt daarop door verbalisanten in de omgeving naar de man gezocht. Ongeveer een uur en tien minuten na de aanrijding werd de verdachte aangehouden. Hij werd naast een snorscooter op een bankje aangetroffen. Hij bleek alcohol te hebben gedronken en zijn rijbewijs bleek ongeldig te zijn verklaard. Onderweg naar het bureau zei de verdachte: “Die vrouw botste tegen mij aan”. De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ter zitting bekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden met uitzondering van de bedreiging, omdat de aangever niet betrouwbaar is. Het is immers niet aannemelijk dat aangever en de getuige naar de verdachte gingen om op rustige wijze verhaal te halen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
De bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 09/817033-20 [1] .
Feit 1:
De verdachte heeft feit 1 bekend. De raadsman heeft ten aanzien van dit feit niet tot vrijspraak gepleit. De rechtbank zal daarom, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 14 januari 2020, p. 7, 8 en 13.
Feit 2:
De aangifte en getuigenverklaring
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging. Hij heeft verklaard dat hij op 14 januari 2020 samen met [slachtoffer 1] naar de woning van de verdachte, gelegen aan de [adres 2] in De Lier, gemeente Westland, is gegaan. De deur werd door de moeder van de verdachte opengedaan. Vervolgens liep de verdachte naar hen toe en nam een agressieve houding aan. Toen ze buiten stonden, zei de verdachte tegen [slachtoffer 2] : “Ik schiet jou kapot. Ik heb pistolen. Ik maak je af” en “ik kan je nu ook gelijk de tyfus slaan”. [2] Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij daar met [slachtoffer 2] was en dat de verdachte tegen hen zei toen ze op de stoep liepen: “Ik schiet je kapot, ik sla je de kanker in”. [3]
Aanhouding
Op 15 januari 2020 werd de verdachte buiten heterdaad aangehouden voor bedreiging en vernieling. Hierop hoorde de verbalisanten de verdachte zeggen: “Die gozer van daar die gaat eraan”. [4]
Betrouwbaarheid verklaring aangever
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 1] en overweegt hiertoe als volgt. Allereerst zijn de verklaringen van de aangever en de getuige eenduidig en ondersteunend aan elkaar. Daarnaast heeft de verdachte toen hij de dag na het incident werd aangehouden, in bijzijn van de verbalisanten, een bedreigende opmerking gemaakt. De rechtbank neemt aan dat deze opmerking gericht was aan [slachtoffer 2] , nu deze de reden voor zijn aanhouding was.
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat de aan de verdachte tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend is bewezen.
3.4.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van parketnummer 09/288144-19
De verdachte heeft de feiten 1, 2 en 3 bekend. De raadsman heeft ten aanzien van deze feiten niet tot vrijspraak gepleit. De rechtbank zal daarom, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer 3] van 21 juli 2019, p. 9-10;
  • het rapport alcohol en drugs in het verkeer van 13 augustus 2019, p. 58-62;
  • het proces-verbaal rijden onder invloed van 27 augustus 2019, p. 43-46;
  • het geschrift, te weten een uitdraai van NL-RDW, print datum 21 juli 2019, p. 69.
De rechtbank is op basis van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – van oordeel dat hetgeen de verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 is ten laste gelegd wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van parketnummer 09/817033-20 bewezen dat:
1.
hij op 14 januari 2020 te De Lier, gemeente Westland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een voorwerp een kras op de achterklep van die auto te maken;
2.
hij op 14 januari 2020 te De Lier, gemeente Westland, de heer [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet jou kapot. Ik heb pistolen. Ik maak je af en ik kan je nu ook gelijk de tyfus slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voorts verklaart de rechtbank ten aanzien van parketnummer 09/288144-19 bewezen dat:
1.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Den Hoorn op [adres 3] , op 21 juli 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer 3] ) letsel en schade was toegebracht;
2.
hij op 21 juli 2019 te Den Hoorn, als bestuurder van een motorrijtuig, (een snorfiets met [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,86 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
3.
hij op 21 juli 2019 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie A, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [adres 3] , als bestuurder een motorrijtuig, (een snorfiets met [kenteken] ), van die categorie heeft
bestuurd.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder dit deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten op twee verschillende dagen. De verdachte heeft, zonder aanwijsbare reden, midden in de nacht, een kras op de auto van een buurtbewoner, te weten [slachtoffer 1] , gezet. Later die dag heeft hij [slachtoffer 2] met de dood bedreigd. Door op deze manier te handelen heeft hij laten zien geen respect te hebben voor het eigendom van een ander en heeft hij een gevoel van onveiligheid gecreëerd in de buurt.
Verder is de verdachte op 21 juli 2019 onder invloed van alcohol en zonder geldig rijbewijs op zijn snorfiets gaan rijden. Vervolgens is de verdachte op de weghelft van [slachtoffer 3] terechtgekomen en is er een aanrijding tussen de verdachte en [slachtoffer 3] ontstaan. Aangeefster [slachtoffer 3] is door het ongeval met haar gezicht op de grond terechtgekomen en heeft daarmee meerdere tanden verloren. Tot op dit moment is het voor haar niet zeker of sommige van haar tanden geheel zullen genezen. Uit haar vordering blijkt dat zij hier lange tijd last van heeft gehad. De verdachte heeft zich niet om [slachtoffer 3] bekommerd toen zij viel en met haar gezicht op de straat terechtkwam. Integendeel, hij heeft zich na het dit ongeluk van de plaats van het ongeval verwijderd. Ten aanzien van het deelnemen aan het verkeer met alcohol op overweegt de rechtbank dat het algemeen bekend is dat de concentratie, de waarneming en het reactievermogen door het gebruik van alcohol negatief worden beïnvloed.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 12 februari 2020 blijkt dat verdachte in het verleden meermalen voor rijden onder invloed en het rijden zonder geldig rijbewijs is veroordeeld. Verdachte was een gewaarschuwd mens. Ook is hij eerder voor bedreigingen en vernielingen veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het advies van GGZ Fivoor Reclassering van 13 maart 2020, opgesteld door [reclasseringswerker] . Hieruit blijkt dat er een duidelijke samenhang is tussen het alcoholgebruik van betrokkene en het in aanraking komen met politie en justitie. Er is bovendien een patroon aanwezig in het plegen van geweldsdelicten. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Eerdere opgelegde reclasseringstoezichten verliepen moeizaam. Tijdens het laatste toezicht in 2019 richtte de behandeling zich hoofdzakelijk op het alcoholgebruik van de verdachte. Aan de hand van cognitieve gedragstherapie werd hij behandeld voor misbruik van alcohol. Rond augustus 2019 bleek hij echter nog regelmatig te drinken en heeft hij besloten om niet langer mee te werken aan het reclasseringstoezicht. De verdachte heeft inmiddels meer inzicht gekregen in zijn problematiek en wil voor het eerst meewerken aan een klinische behandeling voor zijn alcoholgebruik. Gezien deze motivatie ligt een voorwaardelijke ISD-maatregel volgens de reclassering in de rede en dient aan te vangen met een klinische behandeling in een verslavingskliniek, gevolgd door een ambulante behandeling wanneer de verdachte uit de kliniek wordt ontslagen.
GGZ Reclassering Fivoor heeft vervolgens een Indicatiestelling Forensische Zorg aangevraagd. Met ingang van 6 april 2020 is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte onder voorwaarden geschorst en is de verdachte opgenomen in de [kliniek] .
Uit het aanvullend reclasseringsadvies van 3 juli 2020 blijkt dat binnen zes weken na de plaatsing van de verdachte in de [kliniek] zich een tweetal incidenten hebben voorgedaan. Om die reden is de klinische behandeling van de verdachte voortijdig beëindigd. Sindsdien verblijft de verdachte in Duitsland. Ter terechtzitting is [reclasseringswerker] , als deskundige gehoord. Hij heeft toegelicht dat nadat de behandeling van de verdachte in de [kliniek] was beëindigd, hij wel wekelijks contact heeft opgenomen met zijn reclasseringswerker bij Tactus. De verdachte is nog altijd zeer gemotiveerd. Nu de verdachte door de voortijdige beëindiging van zijn opname in de [kliniek] onvoldoende kans heeft gehad zich tijdens het schorsingstoezicht klinisch te laten behandelen, heeft de reclassering geadviseerd de verdachte een allerlaatste kans te bieden en aan hem een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich zal houden aan alle voorwaarden, verbonden aan een voorwaardelijke ISD-maatregel.
Voorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt, is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Dit geldt ook voor de misdrijven bewezen verklaard onder parketnummer 09/288144-19, nu in artikel 67, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is neergelegd dat indien een verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, voorlopige hechtenis ook is toegelaten op misdrijven waarop een gevangenisstraf van minder dan 4 jaren is gesteld.
De verdachte is blijkens zijn strafblad van 12 februari 2020 in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste drie maal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De betreffende vonnissen zijn onherroepelijk. Het bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast is de verdachte een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, gezien de ernst en het aantal van door de verdachte begane soortgelijke feiten. Er moet dan ook ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Niettemin geldt dat de ISD-maatregel een uiterst middel is, waartoe in beginsel slechts wordt besloten als alle eerdere hulpverlening is gestrand. Het reclasseringsadvies laat zien dat de verdachte, anders dan voorheen, gemotiveerd is behandeld te worden. Daarbij komt dat hij na zijn ontslag uit de [kliniek] niet is gerecidiveerd en wekelijks trouw contact opneemt met zijn reclasseringswerker bij Tactus. Gelet daarop en gelet op het reclasseringsadvies en de gemotiveerde houding van de verdachte zal de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen.
De rechtbank zal aan de verdachte derhalve een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen, met een proeftijd van twee jaren, onder de door de reclassering in haar advies van 13 maart 2020 geformuleerde voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.388,32 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Anders dan de raadsman stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat voldoende sprake is van rechtstreekse schade en heeft daarbij gewezen op rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:1522).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu geen sprake is van rechtstreekse schade. Immers is de schade door de aanrijding en niet door het doorrijden ontstaan. Aan de verdachte is het veroorzaken van een aanrijding niet ten laste gelegd. Bovendien was de snorfiets van verdachte WAM-verzekerd en had de benadeelde partij een vordering bij die verzekeraar moeten indienen. Verder acht de verdediging het gevorderde bedrag redelijk.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het vereiste dat de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit niet strikt worden uitgelegd. De door de benadeelde partij geleden schade moet in zodanig nauw verband staan met het bewezen verklaarde feit dat die schade redelijkerwijs moeten worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade redelijkerwijs als rechtstreekse gevolg van het bewezen verklaarde kan worden aangemerkt. Immers, verdachte is de oorzaak van de aanrijding ten gevolge waarvan de schade is ontstaan. Daarna is de verdachte doorgereden, zoals ten laste is gelegd. De door de benadeelde partij geleden schade staat dan ook in zodanig nauw verband met het bewezenverklaarde dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De omstandigheid dat de benadeelde partij ook de verzekeraar van de verdachte had kunnen aanspreken, maakt niet dat zij niet kan worden ontvangen in haar vordering. Niet is gebleken dat de benadeelde partij dit heeft gedaan of dat de verzekeraar enig bedrag heeft uitbetaald. Bovendien verplicht het enkele bestaan van een verzekering de benadeelde partij nog niet om daar een beroep op te doen. Gelet daarop is de schade niet vergoed en kan de benadeelde partij als ‘benadeelde’ een vordering tot schadevergoeding in de onderhavige procedure indienen.
Nu de verdediging de hoogte van de vordering niet heeft betwist en deze door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd, acht de rechtbank de vordering geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.388,32. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van
21 juli 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het bij parketnummer: 09/288144-19 onder feit 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.388,32 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, zal gijzeling worden toegepast voor de duur van 43 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.

8.De inbeslaggenomen snorfiets

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen snorfiets verbeurd zal worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen snorfiets aan de verdachte moet worden teruggegeven nu geen reden bestaat tot verbeurdverklaring en hij belang heeft bij teruggave van zijn snorfiets.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft met de inbeslaggenomen snorfiets strafbare feiten gepleegd, te weten rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en het verlaten van de plaats van een ongeval. De verdachte is bovendien eerder veroordeeld voor het gebruik van alcohol in het verkeer. De rechtbank zal daarom de snorfiets verbeurd verklaren.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op haar strafeis gevorderd de schriftelijke vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen en de aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden in die zin te wijzigen dat deze komen te vervallen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging deelt het standpunt van de officier van justitie dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging afgewezen dienen te worden, omdat de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel zou belemmeren.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie van 22 mei 2020 met parketnummer 09/818222-17 en van 11 maart 2020 met parketnummer 22/002830-18 af. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de daarbij opgelegde bijzondere voorwaarden op te heffen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 38m, 38n, 38p, 57, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 67 van het Wetboek van Strafvordering;
- 7, 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte tenlastegelegde feiten 1 & 2 met parketnummer: 09/817033-20 en tenlastegelegde feiten 1, 2 & 3 met parketnummer 09/288144-19 heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
onder parketnummer 09/817033-20:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
onder parketnummer 09/288144-19:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,86 milligram/milliliter);
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat die maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat verdachte:
 zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, (Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN, Den Haag, tel. 088-3 579900) of een nader te bepalen reclasseringsinstelling en zich daar zal blijven melden zo lang en frequent als dat door deze reclasseringsinstelling nodig wordt geacht;
 zich laat opnemen in de [kliniek] , of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 zich na het einde van zijn klinische behandeling laat behandelen door het ambulant Centrum van Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nog nader te bepalen moment. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 na afloop van zijn klinische behandeling bij stichting Exodus verblijft, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] een bedrag van € 3.388,32, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.388,32, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 43 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen snorfiets;
verklaart verbeurd de het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten een snorfiets met [kenteken] ;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het arrest van het gerechtshof te Den Haag van 20 februari 2019 onder parketnummer 22/002830-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 5 oktober 2017 onder parketnummer 09/818222-17 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2020.
Mr. H.H.J. Zevenhuijzen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [PL-nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 39).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 5 en 6.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 16 en 17.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 19 en 20.