ECLI:NL:RBDHA:2020:6875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en intrekking van beroep inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft verzoekster op 31 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen het nalaten van een handeling door het college van burgemeester en wethouders van Gouda, met betrekking tot de uitvoering van een besluit inzake de verlening van bijstand. De ontvangst van het bezwaar werd bevestigd door verweerder op 3 februari 2020. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze ontvangstbevestiging en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 17 juni 2020 via een telefonische beeldverbinding, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens deze zitting heeft verzoekster zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedures.

De voorzieningenrechter heeft na de zitting geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij betalingsonmacht heeft met betrekking tot het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft ook de regels omtrent proceskosten in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat er geen sprake was van tegemoetkoming door verweerder. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor vergoeding.

De uitspraak is gedaan op 8 juli 2020 door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze later alsnog worden uitgesproken. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/1123 en SGR 20/1130
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. R. Moghni),

en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder(gemachtigde: K. Henning).

Procesverloop

Op 31 januari 2020 heeft verzoekster ingevolge de Participatiewet (Pw) bezwaar gemaakt tegen het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening van bijstand.
Bij brief van 3 februari 2020 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaar van verzoekster van 31 januari 2020 bevestigd.
Verzoekster heeft tegen de brief van 3 februari 2020 beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020. Gelet op de getroffen maatregelen rondom het Coronavirus heeft de zitting via telefonische beeldverbinding plaatsgevonden. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Tijdens de zitting van 17 juni 2020 heeft verzoekster het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep en het verzoek heeft verzoekster verzocht om verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedures bij de rechtbank.
Verweerder heeft tijdens de zitting van 17 juni 2020 op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verzoekster heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht. De voorzieningenrechter heeft tijdens de zitting besloten dat dit beroep dient te worden toegewezen. Daarom hoeft verzoekster voor het verzoek en het beroep geen griffierecht te betalen.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a Awb van overeenkomstige toepassing in de voorlopige voorzieningenprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep en het verzoek zijn ingetrokken en dat verzoekster tegelijk met de intrekking van het beroep en het verzoek heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
6. Verzoekster voert aan dat er aanleiding is verweerder in de proceskosten te veroordelen omdat de brief van 3 februari 2020 volgens haar onduidelijk is. De brief bevat de ondubbelzinnige beslissing dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
7. Verweerder voert aan dat uit de brief duidelijk blijkt dat het om een ontvangstbevestiging gaat. Verzoekster wordt een termijn geboden waarin zij redenen kan aanvoeren waarom de termijnoverschrijding volgens haar verschoonbaar is.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van tegemoetkoming door verweerder, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, geen sprake is. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat uit de brief van 3 februari 2020 voldoende blijkt dat het om een ontvangstbevestiging gaat en deze geen ondubbelzinnige beslissing bevat. Daarbij is van belang dat hoewel in de brief is vermeld dat het bezwaarschrift van 31 januari 2020 wegens een termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is, verweerder verzoekster ook de gelegenheid heeft geboden om aannemelijk te maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarbij komt het onderwerp van de brief “ontvangstbevestiging” is en het een vaste praktijk is een ontvangstbevestiging van het bezwaar te versturen, alvorens er op het bezwaar wordt beslist. Van een situatie waarin verweerder is terug gekomen op een beslissing op bezwaar – en in die zin is tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster – is dus geen sprake.
9. Voor vergoeding van de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2020 door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.