ECLI:NL:RBDHA:2020:6875
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening en intrekking van beroep inzake bijstandsverlening
In deze zaak heeft verzoekster op 31 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen het nalaten van een handeling door het college van burgemeester en wethouders van Gouda, met betrekking tot de uitvoering van een besluit inzake de verlening van bijstand. De ontvangst van het bezwaar werd bevestigd door verweerder op 3 februari 2020. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze ontvangstbevestiging en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 17 juni 2020 via een telefonische beeldverbinding, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens deze zitting heeft verzoekster zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedures.
De voorzieningenrechter heeft na de zitting geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij betalingsonmacht heeft met betrekking tot het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft ook de regels omtrent proceskosten in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat er geen sprake was van tegemoetkoming door verweerder. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor vergoeding.
De uitspraak is gedaan op 8 juli 2020 door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze later alsnog worden uitgesproken. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op de website van de rechtspraak.