ECLI:NL:RBDHA:2020:6873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015 en toekenning zorg in natura

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door verweerder afgewezen, waarbij zorg in natura werd toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser meerdere malen het budgetplan niet volledig en correct heeft ingevuld, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigde.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder in verschillende besluiten de aanvraag van eiser heeft afgewezen en het bezwaar tegen deze besluiten niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet in staat was om de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, mede door zijn schuldenproblematiek en de gebreken in het budgetplan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder op goede gronden heeft besloten om de maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura te verlenen, en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een volledig en correct ingevuld budgetplan voor het verkrijgen van een pgb en de rol van de gemeente in het beoordelen van de geschiktheid van de aanvrager voor een pgb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Tamas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. X. Zuurdeeg).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers aanvraag om een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder, na bezwaar van eiser, het primaire besluit I gewijzigd en eisers aanvraag om een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen. Eiser komt wel in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura.
Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II respectievelijk niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met een toestemmingsformulier van 7 april 2020 heeft eiser desgevraagd toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. De gemachtigde van verweerder heeft op 7 april 2020 per email eveneens toestemming verleend voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft zich op 23 januari 2018 bij verweerder gemeld en vervolgens op 29 januari 2018 een aanvraag ingediend voor onder meer hulp bij het huishouden. In dit kader is een medisch advies aangevraagd, welke ter inzage aan eiser is verzonden. Nadat de adviseur eisers verzoek om wijziging van het advies heeft afgewezen, heeft eiser niet gereageerd op de vraag of hij toestemming geeft om het advies te verzenden of dat hij het advies wil blokkeren. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om aan te nemen dat eiser zich beroept op zijn blokkeringsrecht en heeft daarop het primaire besluit I genomen.
1.2.
Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit I heeft verweerder nader onderzoek verricht. Op 10 januari 2019 is een Medisch Advies Wmo uitgebracht. Blijkens dit advies heeft eiser een progressieve, niet behandelbare, medische aandoening die pijnklachten en gevoelsstoornissen in beide voeten geeft en is er sprake van verminderde kracht in beide handen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor beperkingen in het psychisch functioneren met onder meer een verminderd initiatief en verminderde interesse. De adviserend arts concludeert dat eiser niet in staat wordt geacht om een deel van de zware huishoudelijke taken te verrichten. De lichte huishoudelijke taken, de was en een deel van de zware huishoudelijke taken kan eiser, gefaseerd, wel verrichten. De psychische klachten van eiser vergroten echter het risico op achterstalligheid bij de taken die eiser fysiek gezien kan verrichten.
1.3.
Bij brief van 24 januari 2019 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij in aanmerking komt voor een indicatie voor hulp bij het huishouden in categorie 1 voor 90 minuten per week voor de duur van een jaar. Omdat eiser heeft aangegeven de zorg met een pgb te willen inkopen, verzoekt verweerder eiser om een correct ingevuld budgetplan aan verweerder te verstrekken. Vanwege het uitblijven van een reactie heeft verweerder op 11 februari 2019 een rappelbrief aan eiser verzonden.
1.4.
Eiser heeft het budgetplan op 13 maart 2019 ingeleverd. Verweerder heeft dit plan bij brief van 14 maart 2019 niet goedgekeurd omdat de zorgaanbieder en de budgetbeheerder dezelfde persoon zijn, de te verrichten activiteiten niet zijn benoemd, de handtekening van de budgetbeheerder ontbreekt en de kosten per week niet juist zijn berekend. Verweerder verzoekt eiser dan ook het plan aan te passen.
1.5.
Omdat in het nieuwe budgetplan van 28 maart 2019 geen budgetbeheerder is opgenomen, wijst verweerder ook dit plan bij brief van 8 april 2019 af. Eiser mag, gezien zijn schuldenproblematiek, niet zelf het pgb beheren. Daarnaast zijn wederom de te verrichten activiteiten niet benoemd en de kosten per week niet juist berekend. Verweerder verzoekt eiser opnieuw het budgetplan aan te passen en vermeldt daarbij dat als het plan opnieuw niet juist is ingevuld, verweerder zal concluderen dat eiser niet in staat is een pgb te beheren en adviseren een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura te verstrekken. Eiser heeft geen nieuw budgetplan ingeleverd, hetgeen voor verweerder aanleiding is geweest het primaire besluit II te nemen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften, het bezwaar tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser vanwege het primaire besluit II geen belang meer heeft bij het primaire besluit I. Voorts handhaaft verweerder de afwijzing van de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb en de toekenning van de maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura. Omdat het budgetplan niet volledig en correct is ingevuld, kan verweerder niet vaststellen of eiser of zijn vertegenwoordiger de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren.
3. Eiser voert aan dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit I gegrond had moeten verklaren, nu eiser ten tijde van dat besluit voldeed aan de voorwaarden voor huishoudelijke hulp. Voorts heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld of eiser of zijn vertegenwoordiger de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Deze conclusie kan volgens eiser, zonder nadere communicatie met eiser of nadere concrete aanwijzingen van verweerder, nimmer aan een niet volledig en correct ingevuld budgetplan worden verbonden. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand gekomen.
4. De rechtbank stelt allereerst voorop dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit I terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het primaire besluit II betreft een wijzigingsbesluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Met dit besluit is het primaire besluit I aldus gewijzigd en niet is gebleken dat eiser nog enig belang had bij een beoordeling van zijn bezwaar tegen het primaire besluit I.
4.1.
Ingevolge artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 wordt een pgb verstrekt, indien de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Delft 2019 is de cliënt verplicht om een ingevuld en ondertekend budgetplan in te dienen indien hij de voorziening in pgb-vorm wenst.
Ingevolge paragraaf 7.1 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Delft 2019 (de Beleidsregels) dient de cliënt, om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb, een ingevuld en ondertekend budgetplan in te leveren. Het budgetplan moet volledig zijn ingevuld en omschrijven welke zorg er op welk moment nodig is en op welke manier de zelfredzaamheid (daar waar mogelijk) gerealiseerd wordt. Weigeringsgronden voor het toekennen van een pgb zijn, onder meer, schuldenproblematiek bij de budgetbeheerder en de situatie waarin de budgetbeheerder tegelijk de zorgverlener is.
4.2.
Volgens de memorie van toelichting bij artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 is zorg in natura het uitgangspunt (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 152). Indien de belanghebbende verlening van een pgb wenst, moet het college kunnen vaststellen dat de aanvrager – al dan niet met hulp van mensen uit zijn sociale netwerk – in staat is om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, zelf bij derden in te kunnen kopen. Het gaat daarbij om de vraag of hij, met de hulp van zijn omgeving, in voldoende mate in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
4.3.
Vast staat dat eiser, na verweerders verzoek van 24 januari 2019 daartoe, geen volledig en correct budgetplan heeft ingeleverd. Ook na de brieven van 14 maart 2019 en 8 april 2019 waarin verweerder heeft toegelicht welke gebreken eiser dient te corrigeren en het telefoongesprek van 26 april 2019 waarin verweerder aan eisers nicht heeft toegelicht wat er mist op het budgetplan, is eiser er niet in geslaagd een volledig en correct ingevuld budgetplan in te leveren.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015, omdat niet is vast te stellen of eiser in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Bij gebrek aan een volledig en correct ingevuld budgetplan ontbreekt de daartoe benodigde informatie. Nu verweerder eiser er meerdere malen op heeft gewezen op welke punten het budgetplan gebreken vertoont en moet worden verbeterd, heeft verweerder op goede gronden besloten om de maatwerkvoorziening hulp bij de huishouding in de vorm van zorg in natura en niet in de vorm van een pgb te verlenen. Van een onvoldoende gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand gekomen besluit is geen sprake.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 29 juni 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.