In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 15 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een man, geboren in 1949, die lijdt aan middelgerelateerde en verslavingsstoornissen, alsook neurocognitieve stoornissen. De man verblijft op dat moment in een accommodatie en heeft een geschiedenis van alcoholmisbruik, wat leidt tot ernstige zelfverwaarlozing en een slechte lichamelijke conditie. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de man zelf, zijn advocaat en een psychiater. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is om afdoende voor zichzelf te zorgen en dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De rechtbank oordeelt dat verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden en verleent de zorgmachtiging, die geldig is tot en met 6 januari 2021. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding voor een aanvullende medische verklaring af, omdat de huidige diagnose voldoende is om tot een beslissing te komen. De beschikking is gegeven door rechter M.L. Sandberg-Crommelin, bijgestaan door griffier K.A.M. Boeije, en is uitgesproken ter openbare zitting.