1.2.Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is eigenaar van de op het perceel [straatnaam] [nummer] te [plaats] (hierna: perceel) aanwezige woning. Verzoeker exploiteert sinds maart 2013 het cateringbedrijf [bedrijf] (cateringbedrijf). Het cateringbedrijf is sinds 18 januari 1993 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarbij het adres [straatnaam] [nummer] te [plaats] is vermeld.
3. Op 3 mei 2018 heeft door een inspecteur van de dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag een controle plaatsgevonden bij de woning van verzoeker naar aanleiding van klachten van omwonenden over overlast die veroorzaakt werd door een container die langdurig op de openbare weg voor de woning van verzoeker stond. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2018 blijkt dat verzoeker heeft verklaard dat hij sinds de crisis een cateringbedrijf runt vanuit zijn woning. Er is aan hem door de handhaving/toezichthouder verteld dat deze zonder vergunning van de gemeente niet was toegestaan.
4. Op 27 september 2018 is naar aanleiding van een melding van de Politie eenheid
Den Haag een controle uitgevoerd door de Haagse Pandbrigade (HPB) in het pand op het perceel. Van deze controle is bezoekverslag opgemaakt van 27 september 2018. In dit bezoekverslag is onder meer vermeld dat tijdens de controle is geconstateerd dat verzoeker enkele keren per week koude salades bereidt vanuit zijn woning en dat de grote bestellingen die hij binnen krijgt worden bereid in de keuken van de voetbalkantine, welke hij tot zijn beschikking heeft. Verzoeker brengt de zelfbereide koude salades zelf weg naar de klant. Het geldende bestemmingsplan is wonen. De oppervlakte die verzoeker gebruikt ten behoeve van zijn bedrijf en voor de uitoefening van bestellingen beperkt zich alleen tot de keuken. Er is geen opslag voor het voedsel (salades) welke in de keuken bereid worden. In het bezoekverslag wordt door de HPB de conclusie getrokken dat er momenteel geen sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. Voorgesteld wordt om de melding af te doen en het dossier te sluiten.
4. Op 29 oktober 2019 is door de HPB opnieuw een controle uitgevoerd naar aanleiding van een melding. De bevindingen van de uitgevoerde controle zijn neergelegd in de rapportage van 6 november 2019. Tijdens deze controle is geconstateerd dat alleen de keuken wordt gebruikt voor het bereiden van voedsel ten behoeve van de catering. Verzoeker heeft tijdens de controle op 29 oktober 2019 verklaard dat hij regelmatig (zo’n honderd maal per jaar) in de keuken/bijgebouw warm en koud voedsel bereidt voor zijn cateringbedrijf Pére. Het bereide voedsel wordt naar de opdrachtgever gebracht en eventueel uitgeserveerd. Volgens verzoeker gaat het dan om het bereiden van kleine hoeveelheden, grotere hoeveelheden worden in de plaatselijke keuken van voetbalvereniging RKAVV bereid. Alleen de keuken wordt gebruikt voor het bereiden van voedsel voor het cateringbedrijf. Het eten wordt vervolgens in de daarvoor bestemde kratten gezet om deze vervolgens weg te kunnen brengen. Deze kratten staan dan tijdelijk op de vloer in de woonkamer/keuken. Verzoeker heeft tijdens deze controle verteld dat er in september 2018 al een inspectie had plaatsgevonden en dat er toen geconcludeerd is dat er geen overtreding was vastgesteld. In het rapport van 6 november 2019 is geconcludeerd dat regelmatig voedsel wordt bereid ten behoeve van cateringbedrijf Pére, zonder de hiervoor benodigde omgevingsvergunning. Dit is strijdig met het bestemmingsplan.
5. Bij waarschuwingsbrief van 21 november 2019 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij het pand [straatnaam] [nummer] niet mag (laten) gebruiken ten behoeve van het cateringbedrijf zonder dat hij daarvoor een omgevingsvergunning heeft verkregen. Aan verzoeker is in die brief tot 27 januari 2020 de tijd gegeven om de overtreding te beëindigen door het aanvragen van een omgevingsvergunning, bij gebreke waarvan handhavend zal worden opgetreden. Verzoeker heeft verweerder naar aanleiding van deze brief een aantal vragen gesteld.
6. Vervolgens heeft verweerder verzoeker een afschrift van het concept last onder dwangsom toegestuurd. Verzoeker heeft bij brief van 13 februari 2020 hiertegen een zienswijze ingediend.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker gelast om vóór 2 maart 2020 het in strijd met het geldende bestemmingsplan en het algemeen geldende gemeentelijk beleid en zonder omgevingsvergunning (laten) gebruiken van de woning met bijgebouw op het perceel ten behoeve van het uitoefenen van een cateringbedrijf te beëindigen en beëindigd te houden.
8. Het verzoek van eiser richt zich in de kern op de begunstigingstermijn die op 2 maart 2020 eindigt. Volgens verzoeker is vóór die termijn niet op zijn bezwaarschrift tegen het bestreden besluit beslist door verweerder. Verzoeker voert aan dat op grond van het bestemmingsplan een aan huis gebonden bedrijf/beroep in zijn woning is toegestaan. Hij betoogt dat hij uit de voorwaarden die genoemd worden op de website voor een bedrijf/beroep aan huis, niet afleidt dat de administratie en opslag voor zijn cateringbedrijf niet is toegestaan. De inspecteurs van de HPB hebben volgens verzoekers tijdens de controles niet geconstateerd dat er sprake was van het bedrijfsmatig bereiden van voedsel voor catering. Eiser betoogt dat hij het voedsel ten behoeve van zijn cateringbedrijf sinds een paar jaar niet meer in de keuken van zijn woning bereidt.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het door verzoeker gemaakte bezwaar, gericht tegen het besluit van 18 februari 2020, van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 26 februari 2020, waarbij de begunstigingstermijn, die is vermeld in het besluit van 18 februari 2020, is verlengd tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.