ECLI:NL:RBDHA:2020:6842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor de bouw van een school in Krimpenerwaard

Op 23 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van een school in de gemeente Krimpenerwaard. De gemeente had op 5 december 2019 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een school aan de [laan] [nummer] in [plaats]. De verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreesde dat de bouw van de school zijn woon- en leefklimaat zou aantasten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bouwplan als bijgebouw moet worden aangemerkt en dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Desondanks werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat er voldoende spoedeisend belang was bij de ingebruikname van de nieuwe leslokalen voor het nieuwe schooljaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente bij de verlening van de omgevingsvergunning beleidsruimte had en dat de ruimtelijke motivering van het bouwplan voldoende was. De uitspraak werd gedaan in een online zitting, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn partner en de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een ambtenaar. De voorzieningenrechter besloot geen proceskostenveroordeling toe te kennen en stelde vast dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3641
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. de Vet),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: mr. A.D. Bouwman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de gemeente Krimpenerwaard een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een school aan de [laan] [nummer] in [plaats] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter besloten geen ordemaatregel te nemen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker kennelijk ontvankelijk en deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gewijzigd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zaaknummer SGR 20/4202, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft bij brief van 23 juni 2020 verzocht om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een online zitting van 9 juli 2020. Namens verzoeker is verschenen zijn partner [A] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en J.P. van der Spek.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
De Ichthusschool en Koningin Emmaschool, beiden gevestigd in het bestaande multi functioneel centrum De Vogelweide in Schoonhoven kampen met een gebrek aan ruimte. De gemeenteraad heeft ingestemd met budget voor uitbreiding van deze scholen. De uitbreiding is nodig, omdat op dit moment de buurtkamer en speellokalen in genoemd centrum zijn ingericht als lesruimten. Daarnaast starten er na de zomervakantie van 2020 bij beide scholen extra groepen waarvoor in het huidige gebouw geen ruimte is.
2.2
Het bouwplan, waarvoor de gemeente Krimpenerwaard op 4 oktober 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in de uitbreiding van de bestaande scholen aan de [laan] [nummer] in [plaats] . De nieuwbouw betreft vijf leslokalen in de vorm van een gebouw dat uit twee bouwlagen bestaat en dat zal worden gebouwd op een gedeelte van het trottoir, bestaande parkeerplaatsen en deels op de plaats waar zich thans een entreegebouw naar bedoeld multi functioneel centrum bevindt. Het bruto vloeroppervlak bedraagt 544 m2. De bouwhoogte 7,4 meter.
De aanvraag heeft betrekking op (1) het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en (2) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
2.3
Op 13 november 2019 heeft LBP|Sight B.V. (LBP|Sight) ten behoeve van het bouwplan een ruimtelijke motivering opgesteld.
2.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Daarbij is verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van het geldende bestemmingsplan afgeweken. Verweerder heeft daarbij het bouwplan aangemerkt als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het Bor.
3. Ter zitting is gebleken dat het bouwplan reeds uitgevoerd is en het de bedoeling is dat het schoolgebouw na de zomervakantie in gebruik genomen wordt. Aangezien verzoeker wil voorkomen dat het schoolgebouw in gebruik genomen wordt, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Onafhankelijke Commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Krimpenerwaard (hierna: de Commissie) gehandhaafd en gewijzigd. In het bestreden besluit is overwogen dat de omgevingsvergunning op grond van een onjuiste afwijkingsbevoegdheid is verleend. Ten onrechte is gebruik gemaakt van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Verweerder stelt zich nader op het standpunt dat het schoolgebouw is aan te merken als een hoofdgebouw en qua bestemming en bouwhoogte past binnen het geldende bestemmingsplan “Thiendenland II”. Het bestemmingsplan staat echter een maximum van 4000 m² vloeroppervlakte de bestemming multi functioneel centrum toe . Dit plan overschrijdt deze oppervlakte met 220 m². Het bestemmingsplan voorziet in regels om voor dit bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken. Verweerder maakt van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik.
Daarnaast zijn in de omgevingsvergunning aanvullende voorschriften opgenomen die waarborgen dat afdoende parkeermaatregelen zijn getroffen. Deze maatregelen zij nodig om het verlies van parkeerplaatsen op te vangen.
Verder heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) op basis van een nieuw geluidsonderzoek geconcludeerd dat het gebruik van het te realiseren gebouw niet leidt tot verslechtering van het woon- en leefklimaat van de omwonenden als gevolg van een toename van geluid.
5. Verzoeker voert aan dat de aanvraag met toepassing van de uitgebreide procedure had moeten worden behandeld. De school is als hoofdgebouw strijdig met het bestemmingsplan, omdat artikel 6.2.2. van de planregels, naast woningen, alleen één multifunctioneel centrum
toestaat en niet naast een multifunctioneel centrum ook nog (apart) een school. Verder stelt verzoeker dat zijn woon- en leefklimaat door de bouw van de school onevenredig wordt aangetast. Zo vreest hij dat (1) het uitzicht vanuit zijn woning vermindert, (2) zijn privacy wordt aangetast, (3) geluidsoverlast zal ontstaan van kinderen die op het schoolplein spelen en (4) de geplande kiss&ride-zone tegenover zijn woning extra geluidsoverlast en uitstoot van uitlaatgassen oplevert. Daarnaast voert verzoeker aan dat verweerder in strijd met het fair play-beginsel heeft gehandeld, omdat aanvankelijk is aangegeven dat met de bouw van de school zou worden gewacht totdat op het bezwaarschrift was beslist. Ten slotte had in bezwaar een proceskostenveroordeling moeten worden toegekend, omdat het primaire besluit onrechtmatig was, aldus verzoeker.
6.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
6.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Thiendenland II”.
De grond(en) waarop het bouwplan is geprojecteerd hebben de enkelbestemming ‘Woongebied’ en de functieaanduiding “specifiek vorm van woongebied-multifunctioneel centrum”.
Ingevolge artikel 6.1 van de planregels zijn de voor 'Woongebied' aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
b. een multifunctioneel centrum;
c. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, wegen, pleinen, parkeren, paden, water, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen,
een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 6.3.
Op grond van artikel 6.2.1 van de planregels zijn hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Ingevolge artikel 6.2.2 van de planregels gelden -voor zover van belang- voor hoofdgebouwen de volgende regels:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. een multifunctioneel centrum is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding (swg-m) en tot een maximum oppervlakte van 4000 m2 bvo;
e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een multifunctioneel centrum ten hoogste 15 m mag bedragen;
f. de voor-, achter- en zijgevels van de gebouwen, zoals deze bij realisatie van de hoofdgebouwen ontstaat, worden aangemerkt als begrenzing van het bouwvlak;
g. het parkeren vindt plaats in de omgeving van de woningen met -waar mogelijk- parkeren op eigen terrein. Voor het parkeren wordt toepassing gegeven aan de parkeernormen uit de Parkeer- en Afkoopregeling van de gemeente Schoonhoven, d.d. september 2009. Dezelfde parkeernormen worden toegepast voor het parkeren ten behoeve van het multifunctioneel centrum.
Op grond van artikel 6.2.3 van de planregels gelden voor aan- en bijgebouwen de volgende regels:
a. aan- en bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. het gezamenlijk oppervlak van aan- en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 50 % van de oppervlakte buiten het bouwvlak tot een maximum van 75 m2;
c. de goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3.50 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m.
Op grond van artikel 1.21 van de planregels wordt onder een multifunctioneel centrum verstaan: een centrum met sociaal, culturele, sportieve functies, zoals ontmoeting, recreatie, vorming, educatie, cultuur, creativiteit, sport.
In artikel 10.1, aanhef en onder f, van de planregels is bepaald dat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van in de verbeelding dan wel in de regels aangegeven maten, afmetingen, getallen en percentages, mits:
•de afwijking niet meer dan 10% bedraagt;
•de bestemmingsgrens niet wordt overschreden.
7.1
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of verweerder bij het bestreden besluit het bouwplan terecht als hoofdgebouw heeft aangemerkt in plaats van als bijbehorend bouwwerk.
7.2
Op grond van artikel 1.19 van de planregels wordt onder een hoofdgebouw verstaan: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.
Op grond van artikel 1.13 van de planregels wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Op grond van artikel 1.17 van de planregels wordt onder een bijgebouw verstaan: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
7.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraken van 12 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4059) en van 11 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2749), is bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kadastrale percelen. Voor de vraag of het om een bouwperceel gaat is blijkens de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018 tevens van belang of het bij elkaar behorende bebouwing betreft. Het bestaan van een zodanige situatie leidt ertoe dat meerdere kadastrale percelen in ruimtelijke zin als een geheel worden aangemerkt, aldus de Afdeling. Uit de uitspraken van de Afdeling van 7 september 2011 (ECLI:NL:2011:BR6904) en van 11 oktober 2017 (ECLI:2017:2749) volgt dat bij beantwoording van deze vraag ook van belang is of het op het perceel geprojecteerde bouwplan voorziet in bij elkaar behorende bebouwing.
7.4
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat uit het bestreden besluit, noch uit het advies van de Commissie blijkt dat het perceel waarop het bouwplan is voorzien een ander kadastraal perceel betreft dan het perceel waarop het (schoolplein van het) multifunctioneel centrum zich op bevindt. Uit de ruimtelijke motivering blijkt dat het gaat om een perceel dat onderdeel is van een groter perceel dat kadastraal bekend is als gemeente Schoonhoven, sectie E, nummer 2051. Verdere informatie hierover ontbreekt. Bovendien is het beoogd bouwwerk niet alleen voorzien op gronden die in gebruik zijn als trottoir en parkeervakken voor openbaar gebruik, maar ook deels op de gronden waar zich het poortgebouw en een hekwerk bevinden, die het schoolplein, behorende bij het multifunctioneel centrum, afgrenzen van de omliggende openbare buitenruimte. Laatstbedoelde bouwwerken worden ten behoeve van de realisering van het bouwplan verwijderd. Het nieuwe schoolgebouw zal, blijkens de voorhanden zijnde verbeeldingen, deel gaan uitmaken van het schoolplein en zal uitsluitend vanaf het schoolplein toegankelijk zijn. Nu verder vaststaat dat het schoolgebouw wordt opgericht om vijf extra leslokalen mogelijk te maken ten behoeve van de in het multifunctioneel centrum gevestigde scholen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van bij elkaar behorende bebouwing en derhalve van één bouwperceel. Het nieuwe schoolgebouw voldoet ook overigens aan de omschrijving van een bijgebouw, nu dat gebouw niet alleen functioneel maar ook architectonisch ondergeschikt is aan het als hoofdgebouw te duiden multifunctioneel centrum. Mede gelet hierop is van strijd met de op het perceel rustende bestemming multifunctioneel centrum geen sprake.
7.5
Gelet hierop is verweerder er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bij het bestreden besluit ten onrechte vanuit gegaan dat het bouwplan als hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Dit betekent dat ten behoeve van het bouwplan niet op grond van artikel 10.1, onder f, van de planregels kon worden afgeweken, aangezien van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik is gemaakt om de strijd met artikel 6.2.2 van de planregels op te heffen dat betrekking heeft op hoofdgebouwen. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen reden om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8.1
Aangezien het bouwplan moet worden aangemerkt als bijgebouw in de zin van de planregels, voldoet het bouwplan niet aan artikel 6.2.3 van de planregels, omdat de maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen met 469 m2 wordt overschreden en het bouwplan de maximale bouwhoogte met 1,4 meter overschrijdt.
8.2
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan - voor zover van belang - voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
8.3
Ingevolge artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking - voor zover van belang - een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, de zogeheten kruimelgevallenregeling.
Onder bijbehorend bouwwerk wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
8.4
Gelet op de in rechtsoverweging 7.3 genoemde feiten en omstandigheden, voldoet het bouwplan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tevens aan de definitie van bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het Bor. Er is ook in de zin van deze bepaling sprake van één bouwperceel en van een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden gebouw.
8.5
Voor zover het bouwplan niet in overeenstemming is met de regels van het geldende bestemmingsplan voldoet het bouwplan aan onderdeel 1 van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Gelet hierop was verweerder dus wel bevoegd om ten aanzien van het bouwplan van het geldende bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo.
8.6
Bij de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsruimte toe. Bij de beslissing om al dan niet van het bestemmingsplan af te wijken moeten alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
8.7
Verweerder had reeds bij het primaire besluit toepassing gegeven aan deze afwijkingsbevoegdheid en daarbij overwogen dat het plan voorzien is van een ruimtelijke motivering, waarin is aangetoond dat het initiatief stedenbouwkundig aanvaardbaar is, dat het plan noodzakelijk is om het groeiend ruimtetekort op te vangen en hierdoor een maatschappelijke noodzaak aanwezig is en dat de gemeente Krimpenerwaard de wettelijke verplichting heeft om in voldoende ruimte dan wel leslokalen voor het basisonderwijs te voorzien.
8.8
In de ruimtelijke motviering van 13 november 2019 van LBP|Sight, die verweerder aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd, is het bouwplan getoetst aan het relevante (ruimtelijke) beleid en zijn de relevante milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld. Hierin is vermeld dat er geen belemmeringen naar voren zijn gekomen voor de uitvoerbaarheid van het bouwplan en is geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan worden ingestemd met het bouwplan.
Daarnaast acht de voorzieningenrechter het van belang dat de ODMH op 26 mei 2020 een nader geluidrapport heeft uitgebracht waaruit blijkt dat het akoestisch klimaat bij de omliggende woningen als gevolg van het bouwplan niet zal worden aangetast.
De ruimtelijke motivering van het bouwplan is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook voldoende.
8.9
Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder, in geval van vernietiging van het bestreden besluit in de bodemprocedure, bij afweging van de betrokken belangen hangende alsnog kan besluiten om met toepassing van de kruimelgevallenregeling af te wijken van het geldende planologisch regime. Gelet hierop en het zwaarwegend belang bij de ingebruikname van de nieuwe leslokalen met ingang van het nieuwe schooljaar, ziet de voorzieningenrechter geen reden om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan.
Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
8.1
Aangezien de termijn om beroep in te stellen tegen het bestreden besluit nog niet is verstreken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tevens uitspraak te doen in de hoofdzaak.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 23 juli 2020 gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.