In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Westland. De last was opgelegd omdat de verzoeker het perceel aan de [straat] [huisnummer 1] in [plaats] in strijd met het bestemmingsplan gebruikte als muziekstudio. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de last te schorsen, omdat zijn bedrijf economisch afhankelijk was van de muziekstudio en hij in een financiële noodsituatie verkeerde.
Tijdens de zitting op 9 juli 2020, die via een videoverbinding plaatsvond, heeft de verzoeker toegelicht dat hij was gestopt met het gebruik van de muziekstudio en een externe studio huurde om zijn opdrachten af te maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang, maar dat het gebruik van de muziekstudio in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker geen diensten aan het publiek verleende, maar muziekproducten maakte, wat niet onder de toegestane dienstverlening viel volgens de planregels.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat het gebruik van de muziekstudio was toegestaan en verweerder had toegelicht dat er zwaarder wegende belangen waren, zoals de klachten van omwonenden over geluidsoverlast. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zou later alsnog gepubliceerd worden.