ECLI:NL:RBDHA:2020:6841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van een perceel als muziekstudio

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Westland. De last was opgelegd omdat de verzoeker het perceel aan de [straat] [huisnummer 1] in [plaats] in strijd met het bestemmingsplan gebruikte als muziekstudio. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de last te schorsen, omdat zijn bedrijf economisch afhankelijk was van de muziekstudio en hij in een financiële noodsituatie verkeerde.

Tijdens de zitting op 9 juli 2020, die via een videoverbinding plaatsvond, heeft de verzoeker toegelicht dat hij was gestopt met het gebruik van de muziekstudio en een externe studio huurde om zijn opdrachten af te maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang, maar dat het gebruik van de muziekstudio in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker geen diensten aan het publiek verleende, maar muziekproducten maakte, wat niet onder de toegestane dienstverlening viel volgens de planregels.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat het gebruik van de muziekstudio was toegestaan en verweerder had toegelicht dat er zwaarder wegende belangen waren, zoals de klachten van omwonenden over geluidsoverlast. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zou later alsnog gepubliceerd worden.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3370
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: K. Vermeer),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: D. Noppe).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] .

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding via Skype plaatsgevonden op 9 juli 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het primaire besluit
2. In het primaire besluit staat dat de last onder dwangsom is opgelegd omdat verzoeker het perceel aan de [straat] [huisnummer 1] in [plaats] (het perceel) in strijd met het bestemmingsplan gebruikt als muziekstudio. De last houdt in dat verzoeker:
1) binnen een maand het gebruik en het in gebruik geven van de muziekstudio moet staken en gestaakt moet houden vanaf 18.00 uur ’s‑avonds tot 8.00 uur ’s-ochtends;
2) binnen drie maanden het gebruik en het in gebruik geven van de muziekstudio moet staken en gestaakt moet houden vanaf 8.00 uur ’s-ochtends tot 18.00 uur ’s‑avonds;
3) indien verzoeker niet onder het bepaalde onder punt 1 of 2 voldoet moet hij een dwangsom betalen van € 20.000,-.
Derde partijen
3. [A] en [beheer] hebben verzocht om op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als partij aan het geding deel te nemen. De voorzieningenrechter heeft hierop tijdens de zitting als volgt beslist.
3.1
[A] heeft in 2019 zijn woning aan de [straat] [huisnummer 2] verkocht aan [derde partij] . [A] is daarna verhuisd en is niet meer eigenaar of bewoner van een woning in de omgeving van het perceel. Dit betekent dat zijn belang niet rechtstreeks bij het primaire besluit is betrokken. Hij kan daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt en niet als partij aan het geding deel nemen.
3.2.
[beheer] is de eigenaar van het perceel en verhuurt dit aan verzoeker. Verweerder heeft ook een last onder dwangsom aan [beheer] opgelegd, maar dat besluit ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. [beheer] is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb en kan daarom niet als partij aan het geding deelnemen. [beheer] heeft geen rechtstreeks belang bij het primaire besluit, maar een afgeleid belang over de band van de contractuele verhuurrelatie met verzoeker.
Spoedeisend belang
4. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter het primaire besluit te schorsen of een andere voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker voert aan dat zijn bedrijf economisch afhankelijk is van de muziekstudio. Het bedrijf verkeert in een financiële noodsituatie, waardoor het niet mogelijk is om garantstellingen te krijgen voor het betrekken van een nieuw pand.
4.1.
De voorzieningenrechter vindt dat sprake is van spoedeisend belang bij het verzoek. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij is gestopt met het gebruik van de muziekstudio en een externe studio huurt om zijn opdrachten af te maken. Het bedrijf van verzoeker leidt mede daardoor maandelijks verlies. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat dit op korte termijn kan leiden tot een financiële noodsituatie bij het bedrijf. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat een besluit op het bezwaar niet op korte termijn valt te verwachten, zodat van verzoeker niet kan worden gevergd dat hij dit besluit afwacht.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Verzoeker voert aan dat het gebruik van de muziekstudio niet in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens verzoeker valt dit gebruik binnen de ter plaatse toegestane dienstverlening. De muziekstudio wordt gebruikt ter verlening van diensten aan het publiek: er worden onder meer muziekcomposities voor muziekproducties, video’s, evenementen en promotieactiviteiten gemaakt. Verzoeker staat zijn publiek bij de verlening van deze diensten altijd rechtstreeks te woord, dat gebeurt fysiek, telefonisch en via internet. Verzoeker stelt dat hij er bovendien op mocht vertrouwen dat het gebruik van de muziekstudio was toegestaan. Verweerder heeft in een eerdere handhavingsprocedure in 2018 toegezegd dat het gebruik niet in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.
6.1.
Verweerder stelt dat het gebruik als muziekstudio niet is opgenomen in de opsomming in artikel 1, lid 1.38, van de planregels van activiteiten die zijn toegestaan als dienstverlening. De ruimtelijke uitstraling is bovendien niet vergelijkbaar met de genoemde activiteiten. Volgens verweerder is de muziekstudio in gebruik als ruimte voor beroepsuitoefening en als opleidingsmogelijkheid voor deejays en moet dit worden aangemerkt als een bedrijf. Verweerder stelt verder dat het handhavingsverzoek uit 2018 onjuist is beoordeeld. Volgens verweerder zijn er zwaarder wegende belangen die in de weg staan aan het honoreren van het eventueel gewekte vertrouwen.
6.2.
Op grond van het bestemmingsplan “Centrum Naaldwijk” heeft het perceel de bestemming “Centrum”. Op grond van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor detailhandel en dienstverlening. In artikel 1, lid 1.38, van de planregels staat dat onder dienstverlening wordt verstaan het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
6.3.
Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij in de muziekstudio muziek produceert voor derden. De muziekstudio kan niet worden gehuurd door derden om daar zelfstandig muziek te produceren. Anders dan verzoeker stelt, is hiermee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van dienstverlening. Verzoeker levert geen diensten aan een publiek, maar maakt (muziek)producten. Dat betekent dat het gebruik van de muziekstudio op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan en verweerder hiertegen handhavend kon optreden.
6.4.
Dat verweerder in 2018 heeft gezegd dat het gebruik was toegestaan, betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerder van handhavend optreden moest afzien. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) brengt het vertrouwensbeginsel niet met zich dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Verweerder heeft toegelicht dat er zwaarder wegende belangen zijn, waardoor eventueel gewekte verwachtingen bij verzoeker niet kunnen worden gehonoreerd. Daarbij gaat het volgens verweerder om het belang van de omwonenden die (geluids)overlast van de studio ondervinden. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot deze afweging heeft kunnen komen. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat volgens verweerder verschillende omwonenden hebben geklaagd over (geluids)overlast. [derde partij] heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij zowel overdag als in de nacht overlast heeft van de muziekstudio. Dat er volgens verzoeker in de omgeving ook derden zijn die geen overlast ondervinden, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er geen (geluids)overlast is of dat verweerder aan de klachten hierover geen zwaar belang heeft kunnen toekennen. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het niet honoreren van gewekt vertrouwen voor verweerder de verplichting kan doen ontstaan om eventuele schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. Dit laatste strekt echter te ver om in deze procedure te beoordelen en biedt ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 22 juli 2020 gedaan door mr. J. Schaaf voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.