ECLI:NL:RBDHA:2020:6831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over vervallen roostervrije uren na functieoverplaatsing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een luitenant-kolonel, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd gesteld dat zijn opgebouwde roostervrije uren vervielen na een functieoverplaatsing per 1 september 2018. Eiser stelde dat hij recht had op 23 roostervrije uren die onbeperkt geldig zouden zijn, gebaseerd op een intern memo van de Defensieorganisatie. De staatssecretaris had eerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, maar na verdere overwegingen kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaar ten onrechte ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op een overwerkvergoeding bestaande uit roostervrije uren, en dat deze uren niet vervielen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op het griffierecht van eiser te vergoeden. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 1312,50. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. Vanwege coronamaatregelen werd de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze later alsnog worden gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. J. Sajtos),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: kapitein mr. D.M.L.G. Lemmens).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser geantwoord dat bij een overplaatsing waarbij de functiecode wijzigt de opgebouwde roostervrije uren komen te vervallen.
Bij besluit van 26 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Eiser is luitenant-kolonel en per 1 september 2018 overgeplaatst. Eiser stelt dat hij tot die datum aanspraak had op 23 roostervrije uren. Anders dan verweerder betoogt eiser dat die uren niet zijn vervallen, maar onbeperkt geldig zijn. Eiser doet een beroep op een intern memo dat binnen de gehele Defensieorganisatie is verzonden naar aanleiding van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2017-2018. Daaruit volgt dat roostervrije uren onbeperkt geldig zijn en zonder geldigheidstermijn worden geregistreerd.
2. Na wisseling van de gedingstukken is tussen partijen niet langer in geschil dat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard. Verweerder deelt eisers standpunt dat eiser met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 in aanmerking komt voor een overwerkvergoeding bestaande uit roostervrije uren en dat deze roostervrije uren onbeperkt geldig zijn. Verweerder volgt echter niet eisers standpunt dat er tot 1 september 2018 in totaal 23 roostervrije uren stonden geregistreerd. Daartoe heeft het DienstenCentrum Human Resources onderzoek verricht naar de door eiser geregistreerde overuren en als productie overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser in 2018 in totaal 208 overuren heeft ingediend en 164 uren als roostervrije uren heeft opgenomen. Het verschil van 44 uren is meegenomen naar 2019. Tot 1 september 2018 heeft eiser 182 overuren ingediend en 142 uren als roostervrije uren opgenomen. Het verschil van 58 uren werd geregistreerd. Eisers standpunt dat er tot
1 september 2018 in totaal 23 roostervrije uren stonden geregistreerd klopt volgens verweerder niet. Verweerder heeft vastgesteld dat hem niet is gebleken dat eiser voor 2018 ook overuren heeft ingediend en evenmin dat er na eisers overplaatsing per 1 september 2018 uren zijn verdwenen. Verweerder heeft geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
3. In reactie op het verweerschrift heeft eiser een schermafbeelding uit Peoplesoft van 31 augustus 2018 overgelegd waaruit blijkt dat een saldo van 23 verlofuren is afgeboekt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet langer is in geschil dat is teruggekomen van de in het bestreden besluit ingenomen rechtsbeslissing dat eiser geen aanspraak meer kon maken op zijn opgebouwde vergoeding aan overwerkuren na zijn overplaatsing per 1 september 2018. Thans betwist eiser alleen of verweerder zijn rechtsbeslissing in zijn geval juist heeft toegepast. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde schermafbeelding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door verweerder overgelegde - naar perioden uitgesplitste - resultaat van onderzoek naar geregistreerde overuren onjuist is. De rechtbank gaat er vanuit dat indien eiser alsnog bewijs levert dat verweerder eisers aanspraak op vergoeding van overuren niet correct heeft geregistreerd verweerder dit zal herstellen.
5.
Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Immers ten onrechte is daarbij niet geconcludeerd dat eisers aanspraak op opgebouwde geregistreerde overuren niet is vervallen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1312,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze op het verweerschrift) met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- voorziet zelf in de zaak en verklaart het bezwaarschrift niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1312,50.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.