ECLI:NL:RBDHA:2020:6820
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 26 juni 2020 een verzoekschrift ingediend voor een zorgmachtiging ten aanzien van een vrouw, geboren in 1978 in Polen, die op dat moment in haar eigen woning verbleef. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek gehouden, waarbij de betrokkene, haar advocaat en een casemanager aanwezig waren. De betrokkene heeft verklaard dat zij zich goed voelde en geen psychiatrische ziekte had, terwijl de advocaat verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat er geen sprake was van een stoornis of gevaar. De casemanager daarentegen heeft gewezen op eerdere manisch psychotische episoden en het risico van terugval zonder verplichte zorg.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten ongespecificeerde schizofrenie en een stoornis in het gebruik van amfetaminen. De rechtbank oordeelde dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis waren en dat verplichte zorg noodzakelijk was om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 29 december 2020, en bepaalde dat verschillende vormen van verplichte zorg konden worden toegepast, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, enkel bij opname. De beschikking is gegeven door rechter C.M. van der Kleijn, bijgestaan door griffier A.U. Hatuina, en is uitgesproken ter openbare zitting.