ECLI:NL:RBDHA:2020:6816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL20.9580, NL20.9581 en NL20.9582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielprocedure na termijnoverschrijding Dublinverordening

In deze zaak hebben eisers, die op 3 september 2019 een asielaanvraag hebben ingediend, verweerder verzocht hen op te nemen in de nationale asielprocedure, omdat de overdracht aan Frankrijk op grond van de Dublinverordening niet binnen de gestelde termijn van zes maanden heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft dit verzoek (voorlopig) geweigerd, waarop eisers beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van de beroepen kennis te nemen, omdat de beslissing van verweerder om eisers niet op te nemen in de nationale procedure geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de brief van verweerder van 23 april 2020 geen rechtsgevolg heeft en dus niet als een besluit kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen op Nederland is overgegaan, maar dat de beslissing wanneer de asielprocedure wordt gestart een interne procedure betreft waartegen geen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en verklaart zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.9580, NL20.9581 en NL20.9582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaken tussen

[eiser] , eiser, v-nummer: [nummer] ,

[eiseres] ,eiseres, v-nummer: [nummer] ,
[eiseres 2] ,eiseres 2, v-nummer: [nummer]
,
samen eisers
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij brief van 23 april 2020 heeft verweerder (voorlopig) geweigerd eisers op te nemen in de algemene asielprocedure.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 3 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Vervolgens heeft verweerder vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek, op grond van de Dublinverordening. Hij heeft de autoriteiten van Frankrijk op 10 oktober 2019 gevraagd om eisers over te nemen. De autoriteiten van Frankrijk hebben hiermee ingestemd op 16 oktober 2019. Bij beschikking van 6 december 2019 heeft verweerder de asielaanvragen niet in behandeling genomen. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar bij uitspraak van 16 januari 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan en de beroepen ongegrond verklaard. [1] Eisers hebben hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
1.1.
Bij fax van 20 april 2020 hebben eisers verweerder verzocht hen alsnog in de nationale procedure op te nemen:
(…)
Nu er inmiddels sedert 16 oktober 2019 meer dan zes maanden zijn verstreken en de overdracht aan Frankrijk niet heeft plaatsgevonden is op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening de verplichting van Frankrijk om cliënten over te nemen komen te vervallen en is de verantwoordelijkheid voor het behandelen van hun asielaanvragen op Nederland overgegaan. Ik verzoek u hierbij mij te bevestigen dat de asielaanvragen van cliënten in de nationale Algemene Asielprocedure (AA) in behandeling zullen worden genomen en verneem daarbij gaarne van u binnen welke termijn zij de start van de behandeling in de AA tegemoet kunnen zien.
1.2.
Bij brief van 23 april 2020 heeft verweerder als volgt gereageerd:
In antwoord op uw fax van 20 april 2020, waarin u verzoekt om een bevestiging dat uw cliënten worden opgenomen in de nationale asielprocedure, bericht ik u als volgt.Zaken van vreemdelingen, die vanwege de huidige crisissituatie niet kunnen worden overgedragen, worden aangehouden en op een voorraad 'Afwachten beleid' gezet, in afwachting van besluitvorming op Europees niveau omtrent een mogelijke opschorting van de uiterste overdrachtstermijn. Een opname in de nationale asielprocedure is aldus vooralsnog niet aan de orde.
1.3.
Eisers hebben deze brief van 23 april 2020 als besluit aangemerkt, daartegen beroep ingesteld en de rechtbank verzocht dit besluit te vernietigen en te bepalen dat verweerder de asielaanvragen van eisers in de Algemene Asielprocedure (AA) in behandeling dient te nemen en daarop dient te beslissen.
2. In deze zaak is als eerste de vraag aan de orde of de brief van 23 april 2020 een besluit is. Op grond van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een beslissing is pas sprake als deze is gericht op een rechtsgevolg.
2.1.
Eisers voeren aan dat dit het geval is en dat zij op grond van de Dublinverordening binnen zes maanden na 16 oktober 2019 overgedragen hadden moeten worden. Nu dit niet gebeurd is, is de verantwoordelijkheid voor het behandelen van hun asielaanvragen per 16 april 2020 op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening op Nederland overgegaan. Verweerder is dan ook verplicht om hun asielaanvragen in de AA in behandeling te nemen. Hij heeft ten onrechte geweigerd dit te doen. Op zitting hebben eisers nog toegelicht dat zij belang hebben bij een dergelijk besluit omdat zij op dit moment weliswaar nog opvang hebben, maar dat zij daar formeel geen recht op hebben. Hun recht op opvang in afwachting van een Dublinoverdracht is immers verstreken, terwijl zij ook nog geen recht hebben op opvang hangende de behandeling van hun asielaanvragen in de AA, nu zij nog niet zijn toegelaten tot de AA.
2.2.
Verweerder stelt dat geen sprake is van een besluit omdat de brief van 23 april 2020 geen rechtsgevolg heeft. Verweerder erkent dat de verantwoordelijkheid voor het behandelen van de asielaanvraag in beginsel overgaat met het verstrijken van de overdrachtstermijn. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat, onder normale omstandigheden, de vreemdeling bij overschrijding van de overdrachtstermijn bij brief wordt medegedeeld dat zijn aanvraag wordt behandeld in de nationale procedure en dat hij wordt uitgenodigd voor een gehoor. Dit gebeurt ongeacht de vraag of een eerder besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen al onherroepelijk is geworden of niet.
Vanwege lopende gesprekken tussen de Europese lidstaten is echter tijdelijk sprake van onduidelijkheid, zodat eisers nog niet in de nationale procedure worden opgenomen. Hierover zijn eisers geïnformeerd in de brief van 23 april 2020. Dit was dus slechts informatief, maar had geen rechtsgevolg. Verder is er volgens verweerder geen sprake van dat eisers hun recht op opvang verliezen.
3. Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening volgt onder meer dat een vreemdeling uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek moet worden overgedragen. Uit het tweede lid van dat artikel volgt dat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid om op het ingediende verzoek om internationale bescherming te beslissen overgaat op de verzoekende lidstaat. De Dublinverordening bevat geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat hiertoe nog een handeling of beslissing van de vreemdeling of de lidstaat vereist is.
3.1.
De verantwoordelijkheid om op de asielaanvraag van eisers te beslissen rust dus met ingang van 16 april 2020 van rechtswege op Nederland. Dat, naar verweerder stelt, in Europees verband gesprekken gaande zijn over opschorting van de termijnen van artikel 20 van de Dublinverandering, doet hieraan niet af. De uitkomsten daarvan betreffen immers een onzekere toekomstige omstandigheid. Als op enig moment mocht blijken dat de termijnen met terugwerkende kracht worden verlengd of opgeschort, komt de verantwoordelijkheid van Nederland alsnog te vervallen en kan verweerder alsnog overgaan tot overdracht aan Frankrijk. Dat is op dit moment echter niet aan de orde. Nu de verantwoordelijkheid om op de asielaanvraag van eisers te beslissen met ingang van 16 april 2020 van rechtswege op verweerder rust, is een schriftelijke mededeling van verweerder daarover, bevestigend of ontkennend, niet op een rechtsgevolg gericht.
3.2.
Naar de rechtbank begrijpt hebben eisers met hun fax van 20 april 2020 niet alleen een bevestiging willen hebben dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen, maar verweerder ook gevraagd de stap te nemen om hen in de AA op te nemen en uit te nodigen voor een gehoor. De beslissing wanneer de AA-procedure wordt gestart en wanneer een vreemdeling wordt gehoord, betreft echter een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij door deze beslissing los van het te nemen besluit op hun asielaanvraag rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Zij hebben niet onderbouwd dat de omstandigheid dat de AA-procedure nog niet wordt gestart en dat zij nog geen uitnodiging voor een gehoor hebben ontvangen, maakt dat zij geen opvang meer zullen krijgen.
3.3.
Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat uit de brief van 23 april 2020 ook geen feitelijke handeling kan worden afgeleid, zodat artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 evenmin van toepassing is.
4. Uit het voorgaande volgt dat tegen de brief van 23 april 2020 geen beroep kon worden ingesteld. Dit betekent dat bestuursrechter niet bevoegd is van de beroepen kennis te nemen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 3 juli 2020.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.29874, NL19.29876 en NL19.29878 (niet gepubliceerd)