ECLI:NL:RBDHA:2020:6815
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 19 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een vrouw, geboren in 1968, die op dat moment verbleef in een accommodatie voor geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde dag gehouden, waarbij de betrokkenen telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen.
De betrokkene heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij niet ziek is en geen medicatie nodig heeft. Haar advocaat heeft het verzoek tot afwijzing van de zorgmachtiging ondersteund, stellende dat er geen vastgestelde diagnose is en dat betrokkene alleen maar achteruitgaat in de accommodatie. De psychiater heeft echter verklaard dat betrokkene psychotische uitlatingen vertoont en zich agressief gedraagt, wat heeft geleid tot de noodzaak van dwangbehandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, en dat zij zorg nodig heeft om ernstig nadeel af te wenden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, aangezien betrokkene geen ziektebesef heeft en behandeling weigert. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend, met inachtneming van de noodzakelijke vormen van verplichte zorg, zoals het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles. De machtiging geldt tot en met 22 december 2020. De beschikking is gegeven door rechter J.C. van den Dries, bijgestaan door griffier A.U. Hatuina, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juli 2020.