ECLI:NL:RBDHA:2020:6813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL20.4085 en NL20.4088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkorting termijn voor indienen zienswijze in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvragen van eisers, die bestonden uit een vader, moeder en hun minderjarige dochter. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, binnen vier weken na de uitspraak op 7 november 2019 moest beslissen op de asielaanvragen, op straffe van een dwangsom. Echter, verweerder besloot de termijn voor het indienen van een zienswijze te verkorten van vier weken naar één week, wat door de rechtbank als onterecht werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de wet geen mogelijkheid biedt voor verweerder om deze termijn te verkorten en dat verweerder zelf verantwoordelijk was voor de situatie die leidde tot de verkorting. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en gaf verweerder de opdracht om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij een termijn van vier weken voor het indienen van een zienswijze moet worden geboden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, vastgesteld op €1.050,-. De uitspraak benadrukt het belang van de zienswijze als essentieel onderdeel van de procedure en de zorgvuldigheidseisen die aan bestuursorganen worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.4085 en NL20.4088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser,
[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres, samen eisers, mede namens hun minderjarige dochter
[dochter], v-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. van der Woning).

ProcesverloopBij de afzonderlijke besluiten van 21 januari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om een reactie te formuleren op een door eisers ter zitting aangevoerde uitspraak. Partijen zijn er ter zitting mee akkoord gegaan dat de rechtbank, na ontvangst van de reactie van verweerder, uitspraak zal worden gedaan op de stukken.
Bij brief van 24 juni 2020 heeft verweerder van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 12 september 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen
van verweerder op de asielaanvragen van eisers. Bij uitspraak van 7 november 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [1] , is bepaald dat binnen vier weken na verzending van die uitspraak – dus vóór 5 december 2019 – door verweerder op de aanvragen beslist diende te worden op straffe van een dwangsom.
2. Vaststaat dat verweerder voorafgaand aan het uitbrengen van het voornemen eisers
voor de keuze heeft gesteld om akkoord te gaan óf met een termijn van vier weken voor het indienen van de zienswijze met opschorting van de dwangsommen voor een periode van drie weken óf met een periode van één week voor het indienen van de zienswijze. Eisers zijn niet akkoord gegaan met de gestelde keuze. In het voornemen heeft verweerder eisers medegedeeld dat de termijn voor het indienen van de zienswijze werd verkort tot één week om de in de uitspraak van 7 november 2019 genoemde beslistermijn niet langer dan
noodzakelijk te overschrijden.
3. Eisers voeren aan dat de gegeven termijn voor het indienen van de zienswijze in
strijd is met de genoemde termijn van vier weken in artikel 3:116, tweede lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Bovendien biedt de wet niet de mogelijkheid om de termijn voor de indiening van de zienswijze te verkorten.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verkorting van de termijn voor het
indienen van een zienswijze noodzakelijk was gezien de uitspraak 7 november 2019 op het door eisers ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op de aanvragen van eisers. De termijn waarbinnen op de aanvragen beslist diende te worden op straffe van een dwangsom is op 5 december 2019 verlopen. Verweerder heeft aan eisers de mogelijkheid geboden om de termijn van vier weken voor indiening van de zienswijze te handhaven, mits de dwangsom voor drie weken zou worden opgeschort. Op dit aanbod zijn eisers niet ingegaan, waardoor verweerder in redelijkheid geen andere mogelijkheid had dan verkorting van de termijn voor de indiening van de zienswijze. Met het indienen van het beroep niet tijdig beslissen hebben eisers verzocht om een (zeer) spoedige behandeling van de zaak. Wanneer de zaak dientengevolge dan ook met spoed opgepakt wordt, kan in alle redelijkheid ook hun medewerking hierin worden gevraagd, aldus verweerder. In het verweerschrift voegt verweerder hier nog aan toe dat eisers niet hebben aangegeven in welk opzicht zij daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad met de verkorte termijn.
3.2.
Ter zitting hebben eisers deze beroepsgrond aangevuld met een verwijzing naar een
uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 9 juni 2020. [2] In deze zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen mogelijkheid is om de termijn voor het indienen van een zienswijze te verkorten. Ook is vastgesteld dat, omdat de zienswijze een fundamenteel onderdeel van de procedure is, het een gegeven is dat de vreemdelingen door een verkorting van de termijn van indiening worden benadeeld. Dit had tot gevolg dat de rechtbank, in die zaak, het bestreden besluit, wegens verkorting van de termijn voor het indienen van een zienswijze, heeft vernietigd.
3.3.
Bij brief van 24 juni 2020 heeft verweerder, in reactie op de uitspraak van 9 juni
2020, het standpunt herhaald dat enkel is overgegaan tot het geven van een verkorte termijn omdat aan verweerder is opgedragen om binnen vier weken te beslissen op de aanvragen van eisers. Volgens verweerder is het geven van een verkorte termijn dan ook gerechtvaardigd. Eisers geven, met het instellen van een beroep niet tijdig beslissen, er blijk van de voorkeur te geven aan een beslissing binnen de door de rechter opgelegde termijn boven het benutten van de maximale termijn van vier weken voor indiening van een zienswijze. Daarnaast hebben eisers wel degelijk een zienswijze ingediend en konden eisers in beroep opkomen tegen wat in het voornemen is overwogen. Ook in beroep blijft het standpunt van verweerder dat het relaas van eisers op goede gronden ongeloofwaardig is bevonden. Met een langere termijn was de uitkomst niet anders geweest waardoor eisers niet in hun belangen zijn geschaad met de verkorte termijn.
3.4.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State dat de mogelijkheid voor de vreemdeling om een zienswijze naar voren te brengen een essentieel onderdeel van de procedure vormt dat voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. [3] Bovendien is de rechtbank van oordeel, in lijn met de door eisers aangehaalde uitspraak van 9 juni 2020, dat de wet niet in de mogelijkheid voorziet voor verweerder om de termijn voor indiening van de zienswijze te verkorten. De door verweerder genoemde noodzakelijkheid tot verkorten van de termijn van de zienswijze had door verweerder zelf voorkomen kunnen worden. Verweerder had namelijk in de eerste plaats tijdig kunnen beslissen op de aanvragen van eisers, waardoor het eerste beroep van eisers niet nodig was geweest, of had in verzet kunnen gaan tegen de uitspraak van de zittingsplaats Roermond van 7 november 2019. Verweerder heeft kennelijk in een beslistermijn van vier weken berust. Dat verweerder door het in acht nemen van de wettelijke termijn voor het indienen van een zienswijze dwangsommen moet verbeuren is een omstandigheid die hierdoor voor rekening en risico komt van verweerder.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het feit dat eisers beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder evenmin als rechtvaardiging kan gelden voor de verkorte termijn. Allereerst valt niet in te zien waarom de omstandigheid dat eisers het beroep tegen het niet tijdig beslissen door verweerder hebben ingediend zou betekenen dat zij de voorkeur te geven aan een snelle beslissing boven het benutten van de termijn van vier weken voor indiening van een zienswijze. Bovendien heeft verweerder niet binnen de door de rechtbank gegeven termijn beslist. Er is immers pas bijna 6 weken na de opgedragen beslistermijn een voornemen uitgebracht. Dat de termijn voor het indienen van een zienswijze vervolgens wordt verkort ter beperking van de financiële schade aan de kant van verweerder, doet onvoldoende recht aan de zienswijze als essentieel onderdeel van de procedure.
4. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de bestreden besluiten in strijd met artikel
3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig heeft voorbereid. Omdat er geen wettelijke basis is voor het verkorten van de termijn voor het indienen van de termijn zienswijze en omdat de zienswijze een essentieel onderdeel is van de procedure kan de rechtbank dit gebrek niet passeren op grond van de stelling dat niet is gebleken dat eisers in hun belangen zijn geschaad (wat er verder ook zij van deze stelling). Dit zou afbreuk doen aan de waarborg die de zienswijze beoogt te bieden. Om deze reden ziet de rechtbank geen aanleiding de bestreden besluiten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand te laten, de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien. Het is aan verweerder om een nieuwe beoordeling te maken aan de hand van een nog in te dienen (aanvullende) zienswijze.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten.
Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken, in welke periode verweerder aan eisers alsnog een termijn van vier weken dient te gunnen voor het indienen van een (aanvullende) zienswijze.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in samenhangende zaken vast op
€ 1050,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
M.M. Neutgens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 15 juli 2020.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL19.23862 en NL19.23863 (niet gepubliceerd).
3.Zie onder meer de uitspraak van 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079, de uitspraak van 28 juli 2005, 200502941/1, NAV 2005/213, en de uitspraak van 31 juli 2007, ECLI:RVS:2007:BB1457) .