ECLI:NL:RBDHA:2020:6808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL20.11338 en NL20.11340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaans echtpaar in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Nigeriaans echtpaar. De aanvragen zijn niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat Frankrijk en Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers, die stelden dat zij een onmenselijke behandeling in deze landen te wachten stond, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims over de opvang en behandeling in Italië en Frankrijk, en dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gehanteerd. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eisers over het scheiden van het gezin verworpen, omdat zij hun huwelijk niet met documenten hebben onderbouwd. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.11338 (beroep eiser)
NL20.11340 (beroep eiseres)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiseres], eiseres,
V-nummer: [V-nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit van eiseres) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Bij besluit van 25 mei 2020 (het bestreden besluit van eiser) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Eisers hebben de voorzieningenrechter voorts verzocht om een voorlopige voorziening (NL20.11339 en NL20.11341).
Verweerder heeft op 10 juni 2020 een verweerschrift ten behoeve van het beroep van eiser ingediend, en op 12 juni 2020 een verweerschrift ten behoeve van het beroep van eiseres.
Verweerder heeft toestemming verleend om zonder een zitting, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak te doen. Omdat eisers, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, niet hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] , eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] . Eisers stellen de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In het geval van eiser heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het verzoek.
In het geval van eiseres heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 4 maart 2020 aanvaard.
3. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om aanhouding van het beroep af. Vooropgesteld dient te worden dat in de considerans van de Dublinverordening (de punten 4 en 5) wordt aangegeven dat het doel van de Dublinverordening met name is om snel te kunnen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen. Voorts heeft de Europese Commissie in de “Mededeling van de Commissie – COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging” van 17 april 2020 (2020/126/02) het volgende aangegeven:
“Wanneer een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, verschuift de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de Dublinverordening naar de lidstaat die om de overdracht heeft verzocht. De verordening bevat geen bepaling die toestaat van deze regel af te wijken in een situatie zoals die welke als gevolg van de COVID-19-pandemie is ontstaan.”Daarmee is niet te verenigen dat het beroep, en dus de beoordeling van het overdrachtsbesluit, wordt aangehouden enkel om de overdrachtstermijn te stuiten terwijl de omvang van het geschil verder duidelijk is en verweerder zich ook op het standpunt stelt dat het besluit rechtmatig is en inhoudelijk kan worden beoordeeld. De rechtbank zal het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
4. Eisers voeren aan dat er ten aanzien van Italië, respectievelijk Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hen wacht in die landen een onmenselijke behandeling zoals die is verboden door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Beide landen zijn immers zwaar getroffen door de uitbraak van het corona-virus. Aannemelijk is dat er in die landen thans geen adequate opvang bestaat dan wel medische behandeling. Eiser zal bij overdracht aan Italië op straat worden gezet.
4.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder in principe ervan uitgaan dat Italië en Frankrijk hun internationale verplichtingen nakomen. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daar niet in geslaagd.
4.2
Eisers hebben niet met documenten of andere bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen dan wel asielprocedures in Italië en Frankrijk. De enkele, niet onderbouwde stelling dat eisers een onmenselijke behandeling wacht in beide landen, die in strijd is met artikel 3 EVRM, is daartoe onvoldoende. De stelling dat Italië en Frankrijk als gevolg van het corona-virus niet in staat zouden zijn opvang dan wel een medische behandeling te bieden aan eisers, hebben zij evenmin onderbouwd met objectieve bronnen of andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder daardoor uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië en Frankrijk. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eisers voeren voorts aan dat zij een echtpaar zijn en samen naar Nederland zijn gekomen. Zij hebben tegelijkertijd een asielaanvraag ingediend. Nu verweerder stelt dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en Frankrijk voor de asielaanvraag van eiseres, dreigt hier een gezin uit elkaar te worden getrokken. Dit is strijdig met de geest van de Dublinverordening.
5.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers hun gestelde huwelijk dan wel gezinsband niet met documenten hebben onderbouwd, zodat reeds daarom dit beroep niet opgaat. Verweerder heeft ook overigens geen aanleiding hoeven zien om het verzoek om internationale bescherming van eisers in Nederland te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De beroepen zijn kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.