ECLI:NL:RBDHA:2020:6806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL20.12860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door prematuur ingebrekestellen

In deze zaak heeft eiseres, van Iraanse nationaliteit, op 23 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 november 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 6 juli 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft verweerder op 9 april 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn van 12 maanden op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep zoals bepaald in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, Vw.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12860

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit, eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: M. Razul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 juni 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 29 november 2019.
Verweerder heeft op 6 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Op 20 mei 2020 is Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2020/12 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van WBV 2020/12 maakt verweerder gebruik van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, Vw neergelegde bevoegdheid om de beslistermijn als bedoeld in artikel 42, eerste lid, Vw met zes maanden te verlengen. Dat betekent dat van alle aanvragen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarvan de wettelijke beslistermijn nog niet is verstreken op datum inwerkingtreding van WBV 2020/12 de wettelijke beslistermijn met zes maanden wordt verlengd.
7. Eiseres heeft op 29 november 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Met toepassing van WBV 2020/12 had verweerder uiterlijk op 28 november 2020 op de aanvraag moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op 9 april 2020 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn van 12 maanden nog niet verstreken. Gelet daarop is de ingebrekestelling van 9 april 2020 prematuur. De rechtbank komt tot het oordeel dat daarom niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep zoals bepaald in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, Vw. Er is dus geen sprake van een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
8. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid
N. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.