In deze zaak heeft eiseres, van Iraanse nationaliteit, op 23 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 november 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 6 juli 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft verweerder op 9 april 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn van 12 maanden op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep zoals bepaald in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, Vw.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.