ECLI:NL:RBDHA:2020:6805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL20.11223 en NL20.11226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op asielaanvragen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020, zijn eisers, twee personen van Bengalese nationaliteit, in beroep gegaan tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had eerder, op 13 maart 2020, de aanvragen van eisers gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Echter, op 25 mei 2020 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist.

De rechtbank overweegt dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De rechtbank constateert dat de beslistermijn op 24 april 2020 is verstreken en dat de beroepen van eisers kennelijk gegrond zijn. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog besluiten te nemen op de aanvragen van eisers. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en is bekendgemaakt op 21 juli 2020. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.11223 en NL20.11226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] , V-nummer: [V-nummer 1]

[eiseres 2], geboren op [geboortedatum 2] , V-nummer: [V-nummer 2]
van Bengalese nationaliteit
eisers
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 14 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van
eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde
procedure afgewezen als ongegrond.
Bij uitspraak van 13 maart 2020 (NL19.13201 en NL19.13202) van deze rechtbank en zittingsplaats zijn de door eisers ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en is bepaald dat verweerder binnen zes weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit neemt op de aanvragen van eisers met inachtneming van die uitspraak.
Op 25 mei 2020 hebben eisers beroepen ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten op de aanvragen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Verweerder heeft op 22 juni 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Nu de rechtbank bij uitspraak van 13 maart 2020 verweerder heeft opgedragen binnen zes weken nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen en de uitspraak op 13 maart 2020 is verzonden, had verweerder uiterlijk op 24 april 2020 op de aanvragen van eisers moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.
5. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
6. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
7. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 22 juni 2020 op het volgende standpunt gesteld. De geldende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus, hebben invloed (gehad) op de aanvragen van eisers. Inmiddels zijn eisers gehoord, zodat verweerder binnen afzienbare tijd een beslissing kan nemen op de asielaanvragen. Er is reeds een voornemen uitgebracht. Uit artikel 3.116 Vreemdelingenbesluit vloeit voort dat de vreemdeling in beginsel in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze op het voornemen te geven, en wel binnen vier weken na ontvangst van het voornemen. Vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus, blijkt in de praktijk dat dit niet altijd haalbaar is. Verweerder houdt bovenop de zienswijzetermijn nog rekening met een postweek, mocht zich de situatie voordoen dat de vreemdeling tijdig zijn zienswijze heeft gepost, maar dat deze niet tijdig door verweerder worden ontvangen. Indien verweerder de zienswijze heeft ontvangen, dan tracht verweerder zo snel als mogelijk, getracht wordt binnen twee weken, op de asielaanvragen te beslissen. Gelet op het voorgaande verzoekt verweerder de rechtbank om op grond van artikel 8:55d, derde lid, Awb, een andere termijn te bepalen. Mede gelet op de gevolgen van het coronavirus zoals hierboven geschetst, verzoekt verweerder de rechtbank bij deze om een langere termijn op te leggen, namelijk van acht weken om alsnog te beslissen op de asielaanvragen. Verweerder acht deze termijn redelijk, nu de gevolgen van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het coronavirus voor het vermogen zienswijzen in te dienen en beslissingen te nemen op dit moment niet goed kunnen worden ingeschat.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder had, ook als er vanuit wordt gegaan dat de coronaperiode besluitvorming bemoeilijkte, al gevolg moeten geven aan de uitspraak van de rechtbank van 13 maart 2020. Verweerder wordt geacht er alles aan te doen de uitspraak van de rechtbank na te leven. De mededeling van verweerder dat het niet mogelijk is toezeggingen te doen omtrent de termijn waarbinnen in de voorliggende zaak kan worden beslist, vindt de rechtbank in het licht van de opdracht in de uitspraken van 13 maart 2020 ongepast. Nu verweerder op 22 juni 2020 heeft aangegeven dat eisers reeds in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze in te dienen en dat wanneer de zienswijze is ontvangen getracht wordt binnen twee weken op de asielaanvragen te beslissen, draagt de rechtbank verweerder op uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze uitspraak besluiten te nemen op de aanvragen. Tussen het indienen van het verweerschrift op 22 juni 2020 en heden zijn immers al enkele weken verstreken.
9. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
10. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen in verband met het niet tijdig nemen van nieuwe besluiten op de aanvragen gegrond;
- vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog besluiten te nemen op de asielaanvragen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.5.00,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid
N. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.