In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld naar aanleiding van de verklaringen van eiser over zijn afpersing en ontvoering in Pakistan. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn gezin jarenlang zijn afgeperst en bedreigd door een groep mensen die beweerden dat zij zijn vrouw als kind van een prostituee hadden ontvoerd. Ondanks zijn verklaringen over de ernstige bedreigingen en de ontvoering, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft daarbij de motivering van de staatssecretaris gevolgd, die stelde dat eiser niet voldoende onderbouwde waarom hij nooit aangifte deed van de afpersingen en ontvoeringen, en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser in het verleden in Europa en Nederland was geweest zonder asiel aan te vragen, wat afbreuk deed aan zijn gestelde vrees voor de afpersers. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.