ECLI:NL:RBDHA:2020:6804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
NL20.11262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardig relaas van afpersing en ontvoering in Pakistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld naar aanleiding van de verklaringen van eiser over zijn afpersing en ontvoering in Pakistan. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn gezin jarenlang zijn afgeperst en bedreigd door een groep mensen die beweerden dat zij zijn vrouw als kind van een prostituee hadden ontvoerd. Ondanks zijn verklaringen over de ernstige bedreigingen en de ontvoering, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft daarbij de motivering van de staatssecretaris gevolgd, die stelde dat eiser niet voldoende onderbouwde waarom hij nooit aangifte deed van de afpersingen en ontvoeringen, en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser in het verleden in Europa en Nederland was geweest zonder asiel aan te vragen, wat afbreuk deed aan zijn gestelde vrees voor de afpersers. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

ProcesverloopBij besluit van 21 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.11263 (voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 14 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Amer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Tot januari 2019 heeft hij in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) gewerkt. Hij is in 2007 gehuwd met een (Pakistaanse) vrouw. Samen hebben zij drie kinderen.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de afkomst van zijn vrouw onbekend is en dat hij in Pakistan wordt afgeperst en is ontvoerd door mensen die stellen dat zij zijn vrouw als kind van een prostituee te hebben ontvoerd en aan haar pleegouders hebben gegeven. In 2009 is eiser in Pakistan beroofd, waarbij onder andere zijn identiteitskaart en telefoon is afgepakt. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan. Vervolgens kwamen een paar dagen later mensen bij hem aan huis die een miljoen Pakistaanse roepies eisten. Indien hij niet zou betalen, zouden zij zijn vrouw of dochter ontvoeren. Eiser heeft hen uiteindelijk 700.000 roepies gegeven en is met zijn gezin naar de VAE vertrokken. In 2014 wilde eiser zich met zijn gezin in Pakistan vestigen. Bij de inschrijving van zijn dochter op school is eiser door dezelfde mensen mishandeld en beroofd. Eiser heeft toen weer aangifte gedaan bij de politie. Dezelfde dag kwamen de afpersers aan zijn deur, bedreigden zijn dochters en eisten twee miljoen roepies. Eiser heeft anderhalf miljoen betaald en zijn gezin meegenomen naar de VAE. Eén van de afpersers is in augustus 2015 in de VAE aan de deur geweest om eisers vrouw en dochters te bedreigen en geld te eisen. Eiser zocht daarom sinds 2017 werk in een ander land waarin zijn vrouw en dochters niet op hun afkomst zouden worden beoordeeld. In januari 2019 hielden eisers werkzaamheden in de VAE op en daarmee liep ook zijn verblijfsvergunning af. Eind maart 2019 is eiser teruggekeerd naar Pakistan. In juni van dat jaar vroegen de afpersers 20 miljoen roepies waarna ze zouden stoppen met afpersen. Eiser ging naar de VAE om (werk)visa te regelen. In augustus 2019 vroeg zijn vrouw hem terug te komen naar Pakistan. Bij terugkomst vertelde zij dat zijn dochter door een vreemde man was aangesproken en bang gemaakt. Eiser is diezelfde avond gaan wandelen, waarna hij ontvoerd is en mishandeld. Eiser wist zich te bevrijden en is ontsnapt. Hij heeft zijn paspoort opgehaald en is op 18 augustus 2019 naar de VAE terug gegaan. Zijn gezin is in Pakistan ondergedoken.
3. Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers verklaringen over de afpersing door ontvoerders van de echtgenote van eiser en over eisers ontvoering acht verweerder niet geloofwaardig.
Verweerder heeft daarom de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van de artikelen 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.
3.1
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt uitgebreid toegelicht en daarbij nieuwe argumenten gegeven waarom het relaas van eiser ten aanzien van de afpersing en de ontvoering ongeloofwaardig zouden zijn. De rechtbank heeft besloten deze mondelinge aanvullingen van het besluit buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Eiser gaf ter zitting aan niet in staat te zijn hierop te reageren. De rechtbank gaat in haar beoordeling daarom uit van de standpunten van verweerder zoals die zijn vastgelegd in het bestreden besluit, met daarin opgenomen het voornemen, en hetgeen verweerder daarover heeft toegelicht ter zitting.
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet berust op een draagkrachtige motivering. Daartoe voert hij aan dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over zijn afpersers en zijn ontvoering ongeloofwaardig heeft geacht.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft aangevoerd dat zijn verklaring met betrekking tot reden voor de afpersing bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar) hem niet als tegenstrijdig kan worden tegengeworpen ten opzichte van de verklaring die hij heeft afgelegd bij de gehoorambtenaar. Hierbij weegt de rechtbank het karakter van het gehoor bij de Kmar mee. Er is daarbij geen sprake van een asielgehoor waarbij het volledige asielrelaas verteld dient te worden. Dat eiser bij de Kmar verklaarde dat hij werd afgeperst omdat men dacht dat hij rijk was vanwege zijn werk in de VAE (een algemene reden) sluit bovendien niet uit dat hij (tevens) werd afgeperst met het verleden en de afkomst van zijn echtgenote (een specifieke reden). Ook dat eiser niet bij de Kmar heeft verklaard over de bedreiging van zijn dochter en dat dit voor zijn vrouw de aanleiding vormde om hem naar Pakistan te laten terugkeren, is hem niet terecht als tegenstrijdigheid tegengeworpen. Dit omdat eiser met zijn uitleg in het nader gehoor aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom zijn vrouw hem onder een vals voorwendsel naar Pakistan had laten komen.
5.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit eiser echter op goede gronden tegengeworpen dat zijn relaas met betrekking tot de afpersing ongeloofwaardig is. Verweerder motiveert draagkrachtig dat eiser op dit punt vage en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij niet meer heeft proberen te weten te komen over de mensen die hem en zijn gezin afpersten en ontvoerden, en dat het bevreemdend is dat eiser nooit heeft geprobeerd om achter hun identiteit te komen of achter de grootte van hun groep. Het is inderdaad aannemelijk dat deze personen zichzelf niet voorstellen, zoals eiser naar voren brengt. Eiser heeft echter niet onderbouwd waarom hij op dat punt geen enkele actie heeft ondernomen, via derden, politie of het inschakelijken van een vorm van beveiliging. Verweerder heeft hierbij ook niet ten onrechte betrokken dat eiser stelt dat hij meer dan tien jaar grote bedragen moest betalen aan eenzelfde groep mensen. En ook dat het een groep mensen zou betreffen die hem en zijn vrouw en kind bedreigden met ontvoering, zonder dat hij daarvan aangifte deed. Dit terwijl eiser wel twee maal aangifte van beroving en mishandeling heeft gedaan bij de politie tegen diezelfde mensen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het doen van aangifte gevaarlijk of bij voorbaat zinloos zou zijn geweest. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat de afpersers in die tijd geen enkel dreigement hadden uitgevoerd. Dit weegt des te zwaarder nu eiser het volledige bedrag dat de afpersers hebben gevraagd niet daadwerkelijk aan hen heeft betaald.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook de verklaringen van eiser over de wijze waarop hij steeds door de afpersers gevonden kon worden, bevreemdend kunnen achten. Eiser heeft zijn vermoedens dat de afpersers hem zouden kunnen vinden door middel van zijn sim-kaart en telefoongegevens of via internet aan verweerder meegedeeld, niet onderbouwd. Verweerder heeft eiser verder niet ten onrechte tegengeworpen dat hij enerzijds verklaarde dat hij het gevaar voor hem en zijn gezin zo groot achtte dat zij voor hun veiligheid in Islamabad en Peshawar verbleven, terwijl hij anderzijds vanuit zijn huis in Mardan werkte en zij zich daar na alle bedreigingen en betalingen weer vestigden. Dat eiser stelt dat hij overal gevonden kan worden en dat een andere woonplaats geen eind aan de bedreigingen had gemaakt, is een onvoldoende aannemelijke verklaring om het vorenstaande anders te maken. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat al het vorenstaande afbreuk doet aan de vrees die eiser stelt te hebben voor de afpersers.
7. Tot slot heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser in 2018 in Europa en Nederland is geweest zonder asiel aan te vragen afbreuk doet aan zijn gestelde vrees voor de afpersers. Dat deze tegenwerping ten onrechte is gedaan omdat de situatie in 2019 is veranderd door zijn gestelde ontvoering volgt de rechtbank niet, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Met betrekking tot de ontvoering heeft verweerder draagkrachtig gemotiveerd dat eiser zeer summier heeft verklaard over de ontvoering zelf, de gestelde mishandeling met een heet ijzer op zijn rug en zijn ontsnapping nadat hij alleen en vastgebonden in een kamer zou zijn achtergelaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van hetgeen zich in het dossier bevindt niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat ook dit deel van het relaas ongeloofwaardig is. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat eiser van de ontvoering geen aangifte heeft gedaan en dat zijn familie daarna in Pakistan is gebleven. Het klopt dat verweerder eiser over de ontvoering ook niet uitgebreid heeft ondervraagd. Eiser is echter voldoende in de gelegenheid gesteld over de ontvoering te verklaren en ook om dit in een later stadium aan te vullen. Hierdoor is niet aannemelijk geworden dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
9. Alle elementen afzonderlijk en in onderlinge samenhang beoordeeld is de rechtbank van oordeel dat verweerder de relevante elementen op goede gronden en kenbaar gemotiveerd ongeloofwaardig heeft geacht. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.