In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 16 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een man, geboren in 1967 in Suriname, die thans verblijft in een zorginstelling. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op 2 juli 2020 gehouden, waarbij de betrokkene niet in staat was om zich te laten horen. De arts en verpleegkundige hebben verklaard dat de betrokkene lijdt aan schizofrenie en dat er geen vooruitgang te verwachten is in zijn toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene al jaren in de kliniek verblijft en dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis. De rechtbank heeft de verzochte vormen van verplichte zorg besproken en geoordeeld dat deze noodzakelijk zijn om ernstig nadeel af te wenden, waaronder lichamelijk letsel en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend, die geldig is tot en met 2 januari 2021, en heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter, en is vastgesteld op 17 juli 2020.