ECLI:NL:RBDHA:2020:6788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening gebiedsverbod opgelegd door burgemeester van Leidschendam-Voorburg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een gebiedsverbod had gekregen van de burgemeester van Leidschendam-Voorburg. Het gebiedsverbod was opgelegd op 13 mei 2020 en gold tot 13 augustus 2020, met als doel de openbare orde te handhaven in de wijken waar verzoeker herhaaldelijk overlast had veroorzaakt. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 juni 2020 zijn beide partijen gehoord via een skype-verbinding.

De voorzieningenrechter overwoog dat het gebiedsverbod een vergaande maatregel is die in verhouding moet staan tot het te bereiken doel. De burgemeester had het gebiedsverbod opgelegd omdat verzoeker deel uitmaakte van een groep die de openbare orde verstoorde, en er was voldoende bewijs uit bestuurlijke rapportages van de politie dat verzoeker betrokken was bij incidenten in de betreffende wijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester voldoende had onderbouwd waarom het gebiedsverbod gerechtvaardigd was en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de burgemeester het gebiedsverbod terecht had opgelegd en dat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd opgemerkt dat deze beslissing niet op een openbare zitting was uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3775
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.H.W. Spoelstra),
tegen

de burgemeester van Leidschendam-Voorburg, verweerder

(gemachtigde: H.H. van der Ster en E. van den Hoonaard).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd tot 13 augustus 2020. Bij besluit van 19 mei 2020 (het aanvullende besluit) heeft verweerder het gebiedsverbod nader gemotiveerd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit en het aanvullende besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020.
Partijen zijn door middel van een skype-verbinding gehoord.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Beiden hebben telefonisch deelgenomen aan de skype-verbinding.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

[huisnummer] . Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal op grond van de betrokken belangen, waarbij mogelijk een voorlopig rechtsmatigheidsoordeel wordt gegeven, beoordelen of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
3. Verweerder heeft het bevel genomen omdat verzoeker herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord in de [plaats] wijken [wijk 1] , [wijk 2] en [wijk 3] . Dit leidt verweerder af uit de bestuurlijke rapportage van 12 mei 2020 van de politie, team Leidschendam-Voorburg. Op grond daarvan heeft verweerder de conclusie getrokken dat verzoeker meermalen betrokken is geweest dan wel is gezien bij incidenten in de hiervoor genoemde wijken en daarnaast allesbehalve de-escalerend gedrag vertoonde. Verzoeker maakt volgens de bestuurlijke rapportage deel uit van wat in de rapportages is aangeduid als de Y groep. In de genoemde wijken zijn meerdere groepen aanwezig welke eerder zijn gecategoriseerd, deze groepen zijn onderling met elkaar verbonden. Alle leden zijn bekend voor diverse strafbare feiten, waaronder woninginbraken, mishandeling, belediging en vernieling. Bewoners hebben klachten ingediend over de overlast en voelen zich geïntimideerd door de groepen.
Er gaat een intimiderende werking uit van het gedrag van de leden van de groepen. Er zijn bij de gemeente signalen binnengekomen dat de bewoners geen aangifte durven doen uit angst voor represailles. De leden van de groepen vertonen niet alleen uitdagend en intimiderend gedrag naar de buurtbewoners, maar ook naar de politie. Bij aanhoudingen wordt verzet gepleegd en tevens is sprake van belemmering, weerspannigheid en
beledigingen. Daarnaast lijken de groepen bewust de confrontatie te zoeken met de politie.
Als voorbeelden van de veroorzaakte overlast waarbij verzoeker betrokken was noemt verweerder het – vaak onder invloed van lachgas — veroorzaken van overlast door vanuit een auto met draaiende motor hard te schreeuwen en daarbij overlast te veroorzaken. Dit is
voorgekomen op 14 april 2020 omstreeks 22.40 uur, 15 april 2020 omstreeks 20.00 uur en op 20 april 2020 omstreeks 01.30 uur. In beide laatste gevallen is verzoeker hiervoor bekeurd. Bij de constatering op 20 april 2020 heeft verzoeker bovendien aangegeven nooit te zullen stoppen met het veroorzaken van overlast en daarbij bedreigingen geuit jegens
een politieagent. Op 25 april 2020, om 00.03 uur, is verzoeker door de politie aangetroffen
nadat er door 8 personen ruiten waren vernield op het [plein] . Op 5 mei
2020, omstreeks 16.00 uur, is verzoeker door de politie aangetroffen bij supermarkt DIRK
aan de [laan 1] . Aldaar was een ruzie gaande tussen verzoeker en andere
personen, en een (vermeende) melder van overlast die door verzoeker en/of die personen zou zijn veroorzaakt. Verzoeker zette een ander lid van eerder genoemde groep aan tot het volgen van de melder en het maken van een foto van het kenteken van zijn voertuig.
Op grond van deze gedragingen van verzoeker bestaat volgens verweerder de vrees dat het structurele overlast gevende gedrag zich zal voortzetten. Om ervoor te zorgen dat aan de reeks incidenten een halt wordt toegeroepen, heeft verweerder verzoeker een gebiedsverbod opgelegd van drie maanden, zodat de openbare orde wordt hersteld.
Het gebiedsverbod is verzoeker opgelegd voor:
1) het gebied dat wordt omsloten door [gebied 1]
;
2) het gebied dat wordt omsloten door de [gebied 2]
, gedurende tussen 21.00 uur en 07.00 uur, met dien verstande dat verzoeker gedurende deze tijd wel mag verblijven in woning aan de [laan 2] [huisnummer] ;
3) het verbod onder twee niet geldt voor zover het voor verzoeker noodzakelijk is om te komen en te gaan naar het woonadres aan de [laan 2] [huisnummer] in aantoonbare (medische) noodsituaties.
Verweerder acht het gebiedsverbod gerechtvaardigd en proportioneel. Een minder verstrekkende oplossing leidt volgens verweerder niet tot het gewenste effect. Drie andere deelnemers van de in de wijken actieve groepen hebben eveneens een gebiedsverbod gekregen. Daarnaast acht verweerder het feit dat aan verzoeker op
6 december 2018 ook al een gebiedsverbod is opgelegd wegens het veroorzaken van overlast van belang.
4. Verzoeker is het niet eens met het opgelegde gebiedsverbod en voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Verweerder heeft niet onderbouwd waarom niet met een gebiedsverbod van kortere duur volstaan kan worden.
Daarnaast had het in de rede gelegen om verzoeker slechts te verbieden om zich in gezelschap met anderen te bevinden in het aangegeven gebied.
Het primaire besluit is gelet hierop in strijd met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
5. Ingevolge artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, kan de burgemeester aan een persoon die individueel of in groepsverband de openbare orde ernstig heeft verstoord of bij groepsgewijze ernstige verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, dan wel herhaaldelijk individueel of in groepsverband de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven
zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 172a van de Gemeentewet (de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, Kamerstukken II, 31 467, nr. 3, p. 15) blijkt dat in het bevel moet worden vermeld door welke gedragingen en op welke tijdstippen en plaatsen de betrokken persoon herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord, dan wel op grond van welke gedragingen de burgemeester tot het oordeel is gekomen dat betrokkene daarbij een leidende rol heeft gehad. Voorts blijkt uit de Memorie van Toelichting dat verweerder zich daarbij dient te baseren op een gedocumenteerd dossier. Het dossier dient onder meer inzicht te geven in: het samenstel van gedragingen respectievelijk de aard van de ordeverstoringen (blijkend uit meldingen, mutaties, processen-verbaal, signalen uit de buurt, waarnemingen zoals bekend bij politie, jeugdzorg e.a.) van de betrokken groep en persoon (Kamerstukken II, 31 467, nr. 3, p. 14 en 15).
Ingevolge artikel 172a, negende lid, van de Gemeentewet wijzigt de burgemeester het bevel ten gunste van betrokkene, indien nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het bevel wordt ingetrokken zodra het niet langer nodig is ter voorkoming van verdere verstoringen van de openbare orde.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een gebiedsverbod een vergaande maatregel is. De inbreuk op verzoekers recht om zich vrijelijk te verplaatsen moet in verhouding staan tot het te bereiken doel. Doel van de maatregel is de rust in de genoemde wijken te doen terugkeren en de rust in andere wijken te behouden en te voorkomen dat er slachtoffers vallen omdat mensen wellicht hun beheersing verliezen. De bescherming van het algemeen belang bij het voorkomen van een verstoring van de openbare orde moet derhalve in redelijke verhouding staan tot het belang van het respecteren van verzoekers grondrechten. Dit betekent dat de maatregel waardoor verzoeker wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid, niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk en dat het gebied waarop het verbod ziet, zo beperkt mogelijk moet worden gehouden.
7. Gelet op het bepaalde in artikel 172a Gemeentewet dient voor het opleggen van de maatregel voldoende vast te staan dat verzoeker herhaald deel uit heeft gemaakt van een groep die de openbare orde heeft verstoord. Het gaat dus om herhaald deelnemen. Dit moet blijken uit de stukken die verweerder heeft overgelegd.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt het standpunt van verweerder ten aanzien van verzoeker ondersteund met de informatie uit de bestuurlijke rapportage. Verzoeker wordt in een groot deel van de meldingen genoemd als aanwezig dan wel betrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt uit informatie van de politie voldoende naar voren welke overlast er wordt veroorzaakt en dat verzoeker daar met anderen personen deel van uitmaakt. Dit wordt door verzoeker in de gronden van het verzoek ook niet betwist. De enkele stelling van verzoeker ter zitting dat het allemaal niet gebeurd is en dat de politie provoceert door steeds om een identiteitsbewijs te vragen, is onvoldoende om de vele meldingen waarin verzoeker genoemd wordt niet aannemelijk te achten.
Uit het dossier maakt de voorzieningenrechter op dat verzoeker voortdurend met anderen in de buurt aanwezig is als er groepsgewijs sprake is van overlast door de jeugdgroepen.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder verzoeker terecht verwijt dat hij herhaaldelijk in groepsverband de openbare heeft verstoord en dat daarom de vrees bestaat dat dit weer gaat gebeuren. Dit betekent dat aan de voorwaarden om op grond van artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet een gebiedsverbod op te leggen, is voldaan.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich ook voldoende ingespannen om eerst andere wegen te zoeken om de rust in de buurt te herstellen.
Zoals uit de stukken blijkt is er al een lange tijd sprake van groepsgewijze overlast in de eerder genoemde wijken. De twee verschillende groepen zijn in januari 2019 gecategoriseerd in de Tactische Dader Groep Analyse met een hoog en middel risico. Naar aanleiding van klachten van bewoners zijn er maatregelen genomen zoals samenwerking van de wijkagenten met casemanagers van de lokale kamer. Ook jongerenwerkers hebben geïnvesteerd in de groepen. Verder hebben wijkagenten gesprekken gevoerd met de jongeren en hun ouders en is gebruik gemaakt van cameratoezicht. De inzet heeft slechts beperkt geleid tot gedragsverandering, de overlast bleef onacceptabel. In april en mei 2020 blijkt dat het gedrag van de jongeren escaleert. Zo is er veel geluidsoverlast en worden er beledigingen geuit. Er is in de media veel aandacht voor de overlast in de wijk. Verweerder heeft daarvan een overzicht overgelegd. Ook is er op 18 mei 2020 een raadsvergadering ingelast over de onrust in de wijk. Een bewoonster van de wijk heeft daarbij een inspraakbijdrage gehouden. Daaruit blijkt onder meer dat buurtbewoners in de avond rondes door de wijk maken om zo te trachten de overlast terug te dringen. Er blijven veel meldingen van overlast binnenkomen. Bewoners die melding maken worden door de jongeren geïntimideerd.
Omdat alle eerdere maatregelen om de rust in de buurt te herstellen niet bleken te helpen, heeft verweerder kunnen kiezen voor het opleggen van een gebiedsverbod.
10. Ter zitting is door verzoeker nog gewezen op de intrekking van het gebiedsverbod van een ander lid van een van de voornoemde jeugdgroepen. Daarbij heeft verzoeker er op gewezen dat verweerder bij die intrekking aangegeven heeft dat het rustiger geworden is in de wijken en dat er minder incidenten zijn. Het doel van het aan verzoeker opgelegde gebiedsverbod is daarmee al bereikt zodat het ingetrokken dient te worden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit artikel 172a, negende lid, van de Gemeentewet, voor verweerder de verplichting voortvloeit om continue te beoordelen of het opgelegde gebiedsverbod nog langer nodig is ter voorkoming van verdere verstoringen van de openbare orde.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het gebiedsverbod in het geval van verzoeker nog wel nodig wordt geacht aangezien zeer recentelijk, te weten in de vijf dagen voorafgaand aan de zitting, nog twee meldingen met betrekking tot verzoeker door de politie zijn gemaakt. Verweerder geeft daarbij aan dat de huidige situatie in de wijken uit een fragiel evenwicht bestaat, dat niet verstoord dient te worden. Bij een van de meldingen is wederom lachgas in het spel en uit verzoeker zich op de bekende niet de-escalerende wijze naar de politie. Verweerder krijgt hierdoor onvoldoende vertrouwen dat verzoeker dit gedrag bij opheffing van het gebiedsverbod niet langer zal vertonen. Daarnaast heeft verweerder laten meewegen dat aan verzoeker al eerder een gebiedsverbod opgelegd is.
De voorzieningenrechter acht hiermee voldoende onderbouwd waarom in het geval van verzoeker nog niet overgegaan is tot intrekking van het gebiedsverbod. Voor zover een beroep is gedaan op het gelijkheidsbeginsel, kan dit beroep door het vorenstaande niet slagen omdat van gelijke gevallen geen sprake is.
Verweerder heeft ter zitting overigens erkend dat er een spanningsveld bestaat in de wijk tussen de jongeren en de politie. Zoals verweerder echter ook terecht opgemerkt heeft zijn er andere wegen om het gedrag van politieagenten aan de kaak te stellen. Het vertonen van het gedrag zoals dat door de twee jongerengroepen wordt vertoond is niet acceptabel.
11. Door het gebiedsverbod kan verzoeker drie maanden niet meer in de twee in het primaire besluit omschreven gebieden komen. Daarmee is hij in zijn belangen geschaad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het door hem te dienen belang, namelijk de rust in de buurt, zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoeker.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verzoeker op 14 mei 2020 per telefoon in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het voornemen van verweerder om een gebiedsverbod op te leggen. Verweerder heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld te onderbouwen dat hij zich voor zijn werk in de avond en nachtelijke uren moet kunnen verplaatsen. Omdat verzoeker dit niet gedaan heeft, heeft verweerder het primaire besluit op dat punt niet aangepast. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven de gevraagde informatie aan verweerder te mailen. Verweerder heeft toegezegd deze informatie te zullen beoordelen en indien nodig het gebiedsverbod aan te passen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom gekozen is voor het opleggen van de maximale duur van drie maanden. Door de ernst van de overlast waarbij verzoeker betrokken was en de grote onrust in de buurt is de impact van het gedrag zeer groot. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de tegenstellingen in de wijk zeer geworteld zijn geraakt. Uit het primaire besluit blijken verder ook de frequentie van de overlast en de omstandigheid dat verzoeker allesbehalve de-escalerend gedrag vertoont, elementen te zijn op grond waarvan verweerder heeft gekozen voor de maximale duur.
Verweerder heeft voorts in het verweerschrift voldoende onderbouwd waarom een groepsverbod in dit geval niet adequaat is. Verweerder vreest kortgezegd dat verzoeker met minder dan drie andere personen of zelfstandig voor nieuwe overlast zal zorgen. Daarbij heeft verweerder op goede gronden verwezen naar de verschillende constateringen van de politie waarbij sprake was van overlast met minder dan vier personen.
Van strijd met het proportionaliteits- dan wel subsidiariteitsbeginsel is gelet op het vorenstaande dan ook geen sprake.
12. Gelet op het voorgaande mocht verweerder het gebiedsverbod opleggen. Het bevel zal in bezwaar dan ook vermoedelijk standhouden. Ondanks het gestelde belang is er dan ook geen reden om een voorziening te treffen.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
14. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier, op 6 juli 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.