Overwegingen
1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] . Op [datum] heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Zouhri-kind is vanwege zijn opvallend heldere ogen. Een Zouhri is een persoon met een bepaald onderscheidend fysiek kenmerk van wie wordt aangenomen dat hij een in Marokko begraven schat kan vinden en die daarom een risico loopt om ontvoerd of gefolterd te worden. Eiser heeft tweemaal een ontvoeringspoging meegemaakt. Na de tweede ontvoeringspoging stelt eiser een lange periode binnenhuis te zijn gebleven. Eisers broer heeft eiser geholpen om Marokko te verlaten.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de door eiser gestelde nationaliteit geloofwaardig, nu het gehoor in het Marokkaans heeft plaatsgevonden. De gestelde identiteit en herkomst acht verweerder ongeloofwaardig vanwege het toerekenbaar ontbreken van zijn geboorteakte. Dat er pogingen zijn ondernomen om eiser te ontvoeren omdat hij een Zouhri zou zijn, wordt door verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiser onvoldoende heeft verklaard over wat hem een Zouhri maakt, dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de volgorde van de ontvoeringspogingen en dat eiser de door hem gedane aangifte van een van de ontvoeringspogingen niet heeft overgelegd. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, nu Marokko een veilig land van herkomst is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval anders is. Het besteden besluit geldt daarnaast ook als terugkeerbesluit en heeft van rechtswege tot gevolg dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het ontbreken van relevante documenten aan eiser kan worden toegerekend en dat de identiteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft nagelaten om (een foto van) zijn geboorteakte aan verweerder te overhandigen, terwijl hij heeft verklaard dat hij zijn broer zou vragen om een foto hiervan te sturen. Dat eiser stelt dat hij wel zijn best heeft gedaan om de geboorteakte te verkrijgen, maar dat zijn broer niet aan dit document kan komen, maakt dit niet anders. Eiser heeft de door hem gestelde moeite om de geboorteakte te verkrijgen niet geconcretiseerd. Er is niet gebleken dat het niet overleggen van de geboorteakte niet aan eiser kan worden toegerekend. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Verweerder heeft ten eerste terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de volgorde van de ontvoeringspogingen. Tijdens het nader gehoor heeft eiser eerst verklaard dat de eerste ontvoeringspoging plaatsvond nadat hij uit school kwam. Later tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat de eerste ontvoeringspoging plaatsvond toen hij gist aan het halen was. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij consistent verklaart over de volgorde van gebeurtenissen die voor eiser de aanleiding hebben gevormd om Marokko te verlaten. Daarnaast heeft verweerder terecht bij de beoordeling betrokken dat eiser de door hem gedane aangifte van een van de ontvoeringspogingen niet heeft overgelegd. Tot slot heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij weinig gedetailleerd kon vertellen over de mannen die geprobeerd hebben hem te ontvoeren. De door eiser in beroep overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk Nederland over de positie van Zouhri-kinderen in Marokko ziet niet op eiser persoonlijk. Ook blijkt uit deze informatie niet dat het door eiser genoemde kenmerk - zijn heldere ogen - een kenmerk van Zouhri betreft. Dit document vormt daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat Marokko in algemene zin kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn individuele geval niet veilig is. Daarin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft immers de gestelde problemen van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en daarnaast ook terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor hem bij eventuele problemen in Marokko geen mogelijkheid bestaat om hiertegen de bescherming van de autoriteiten van Marokko in te roepen.
8. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Eiser voert tot slot in beroep aan dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit aan hem heeft opgelegd, zonder zich ervan te vergewissen of in het land van herkomst voldoende adequate opvang aanwezig is. Deze verplichting volgt volgens eiser uit artikel 10, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 juni 2019en van zittingsplaats Haarlem van 18 oktober 2019.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet gehouden was om de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de door zittingsplaats ’s‑Hertogenbosch gestelde prejudiciële vragen af te wachten. De eerst gestelde prejudiciële vraag gaat om de vraag of verweerder, voorafgaand aan het uitvaardigen van een terugkeerbesluit tegen een AMV, zich ervan moet vergewissen en zo nodig onderzoek moet verrichten of er in het land van herkomst adequate opvang voor de AMV aanwezig is. Uit de verklaringen van eiser tijdens het eerste gehoor volgt dat zijn moeder, samen met zijn broer, in Marokko woont. Ook blijkt uit verklaringen van eiser tijdens het gehoor dat hij nog steeds contact heeft met zijn moeder. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statevolgt dat de zorgplicht van ouders voor minderjarige kinderen met zich brengt dat zij er zorg voor dienen te dragen dat op enigerlei wijze opvang voor de betrokken vreemdeling in het land van herkomst aanwezig is. Dit is slechts anders indien de minderjarige vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat hij kan rekenen op de zorg van een ouder. Verweerder mocht er in dit geval vanuit gaan dat eiser bij terugkeer in Marokko door zijn moeder wordt opgevangen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is. Gelet hierop heeft verweerder, voorafgaand aan het nemen van het terugkeerbesluit, zich er verder niet van hoeven te vergewissen of onderzoek te doen naar de vraag of in het land van terugkeer een volwassen familielid, een aangewezen voogd of adequate opvangfaciliteit aanwezig is. Van strijd met artikel 10, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is dan ook niet gebleken. Het beroep op de uitspraak van zittingsplaats Haarlem slaagt om deze reden ook niet.
11. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.