ECLI:NL:RBDHA:2020:6734
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om een zorgmachtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gericht op het verlenen van verplichte zorg aan een betrokkene, geboren in 1962, die lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij verschillende betrokkenen telefonisch zijn gehoord vanwege de geldende coronamaatregelen.
De betrokkene heeft tijdens de zitting verklaard dat zij niet gevaarlijk of suïcidaal is en dat zij onder druk wordt gezet met medicatie. Haar advocaat heeft betoogd dat de betrokkene altijd heeft verzet tegen het gebruik van anti-psychotische medicatie en dat er geen noodzaak is voor verplichte zorg, aangezien de betrokkene op vrijwillige basis contact wil onderhouden met het ambulante team. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft echter verklaard dat de betrokkene nog psychotisch is en dat er zorgen zijn over haar agressieve reacties.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over het ernstig nadeel dat thans aanwezig is en dat de betrokkene in het verleden veelvuldig vrijwillig zorg heeft geaccepteerd. Gezien de onduidelijkheid over de noodzaak van verplichte zorg en het toedienen van medicatie, heeft de rechtbank besloten het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging af te wijzen. De beslissing is genomen met inachtneming van de feiten en verklaringen die tijdens de zitting zijn gepresenteerd.