ECLI:NL:RBDHA:2020:6721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB-19_7571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht EU onderdaan en ongewenstverklaring vanwege veroordelingen voor winkeldiefstal en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die sinds 2012 in Nederland verblijft als seizoenarbeider, had zijn verblijfsrecht verloren na veroordelingen voor winkeldiefstal en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten het verblijfsrecht van de eiser te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. De rechtbank overwoog dat het gedrag van de eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormde voor de openbare orde, vooral gezien de recente strafbare feiten. De eiser had geen bewijs geleverd van een stabiel leven in Nederland en zijn veroordelingen waren voldoende om de beslissing van de staatssecretaris te rechtvaardigen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij niet eerder een strafblad had, zouden moeten leiden tot een andere uitkomst. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de eiser een bedreiging vormde voor de samenleving, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7571
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd en heeft verweerder eiser ongewenst verklaard.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 26 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van afmelding, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende. Eiser is geboren op [geboortedatum] , en is van Poolse nationaliteit. Hij stelt sinds 2012 in Nederland te werken als seizoenarbeider in de fruitteelt. Hij stelt dat hij dan bij zijn moeder in Tilburg verblijft. Eiser heeft een vriendin in Polen, waarmee hij een dochter van 2,5 jaar heeft. Verder woont er een broer in Polen, en een broer in Duitsland.
Eiser is op 15 maart 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week wegens het plegen van een winkeldiefstal op 15 januari 2019. Ook is eiser op 25 april 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden wegens vuurwapenbezit (het handelen in strijd met de artikelen 26, eerste lid, en 55, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III). Dit feit is gepleegd op 8 maart 2019. In augustus 2019 is eiser vrijgekomen uit detentie.
2. Verweerder heeft het verblijfsrecht van eiser beëindigd omdat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft hierin ook aanleiding gezien om eiser ongewenst te verklaren. Van strijd met artikel 8 EVRM [1] is geen sprake.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat uit het arrest Calfa [2] volgt dat een strafrechtelijke veroordeling alleen van belang is voor zover uit de omstandigheden die tot de veroordeling hebben geleid blijkt van het bestaan van een persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt. Daarbij moet met name gekeken worden naar het gedrag van de vreemdeling sinds de veroordeling en alle omstandigheden ten tijde van de ongewenstverklaring. Eiser betwist dat hij een actuele bedreiging vormt. Hij is in augustus 2019 vrijgekomen, en heeft naast de winkeldiefstal en de veroordeling voor wapenbezit geen strafblad in Nederland. Eiser heeft een werkverleden in Nederland, en verweerder heeft de totale duur van zijn verblijf in Nederland niet meegewogen.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser een actuele bedreiging is van de openbare orde, en daarbij eisers gedrag en persoonlijke omstandigheden heeft betrokken in zijn beoordeling. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser in korte tijd twee strafbare feiten heeft gepleegd, terwijl hij op dat moment in het geheel nog geen strafblad had. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zijn gedrag of intenties sindsdien heeft gewijzigd. Dat hij recent is vrijgekomen uit detentie betekent niet dat hij niet opnieuw strafbare feiten kan plegen. Voorts heeft verweerder in de belangenafweging kunnen betrekken dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij een langdurig (arbeids)verleden heeft gehad in Nederland. Eiser stelt sinds 2012 in Nederland te zijn, maar heeft dit op geen enkele wijze aangetoond. Eiser is niet ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens, en heeft, voor zover hij heeft gewerkt, geen premies of belasting afgedragen. Uit de stukken van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijkt dat eiser in de periode van 23 april 2018 tot 30 september 2018 met tussenpozen heeft gewerkt. Verder wonen zijn vriendin en hun kind in Polen. Verweerder heeft op grond daarvan niet hoeven concluderen dat eiser doende was om in Nederland met arbeid een regulier bestaan op te bouwen en heeft hieraan niet het gewicht hoeven te geven dat eiser er aan geeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aan de orde zijnde misdrijf zodanig ingrijpend is dat eiser al door het eenmalig plegen ervan een ernstige bedreiging vormt in de zin van artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser wijst daarbij op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 augustus 2015 [3] . Eiser is veroordeeld voor wapenbezit, maar heeft het wapen niet gebruikt om een misdrijf te plegen. Hij heeft enkel een uur met een gevonden wapen in zijn tas rondgelopen en het aan niemand getoond. Ook was het wapen beschadigd en kon het zelfs niet worden afgeschoten. Eiser was niet in Nederland slechts voor het plegen van strafbare feiten. Dit blijkt uit het feit dat hij reeds langer in Nederland verbleef en hier ook een werkverleden heeft.
4.1
Uit het primaire en bestreden besluit blijkt dat verweerder in zijn belangenafweging heeft betrokken dat eiser is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Verweerder heeft gewezen op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam waarin als strafverzwarende omstandigheid is aangemerkt dat eiser het doorgeladen wapen met de bijbehorende munitie in zijn rugzak heeft gestopt, nadat hij zag dat het wapen door een vluchtende man op straat was gegooid. Daarna heeft eiser een uur in de stad rondgelopen en is naar een supermarkt geweest. Eisers verklaring dat hij het wapen aan de politie wilde afgeven heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht. Onder verwijzing naar het vonnis heeft verweerder overwogen dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en daarvoor bestemde munitie niet zelden leidt tot het plegen van ernstige misdrijven met onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen en goederen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank verder terecht gewezen op gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving door het ongecontroleerde bezit van vuurwapens. Bovendien heeft verweerder terecht betrokken dat eiser zich kort daarvoor tevens schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal. Voor zover eiser stelt dat hij dat hij het wapen slechts voorhanden had, niet heeft gebruikt om een misdrijf te plegen en dat het wapen daartoe ongeschikt was, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat dit de veroordeling voor vuurwapenbezit niet anders maakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende gemotiveerd dat eiser door het (eenmalig) plegen van dit misdrijf een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eisers persoonlijke omstandigheden staan verder niet aan de weg aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Verweerder heeft op grond van het voorgaande tot de conclusie kunnen komen dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het verblijfsrecht van eiser heeft beëindigd en eiser ongewenst heeft verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is gedaan op 14 juli 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: CG
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.EVRM: het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Het arrest Calfa van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 januari 1999 (C-348/96)