ECLI:NL:RBDHA:2020:6720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB-19_7840 en AWB-19_8870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging van ROV-1 en ROV-6 maatregelen door het COA wegens overtreding van huisregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), tegen de oplegging van maatregelen op grond van het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV). Eiser, van Afghaanse nationaliteit, had in september 2019 huisregels overtreden door binnen in de opvangunit marihuana te roken, wat leidde tot een ROV-1 maatregel en een inhouding van € 12,95 op zijn weekgeld. Daarnaast werd eiser beschuldigd van agressief en verbaal dreigend gedrag tegenover medewerkers van het COA, wat resulteerde in een ROV-6 maatregel, waarbij alle verstrekkingen voor twee weken werden onthouden.

De rechtbank oordeelde dat de opgelegde maatregelen terecht waren, gezien de overtredingen van de huisregels en de impact daarvan op de veiligheid en leefbaarheid in de opvang. Eiser had de huisregels gekend en was op de hoogte van de gevolgen van zijn gedrag. De rechtbank verwierp eisers argumenten dat de maatregelen disproportioneel waren en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de incidenten. De rechtbank concludeerde dat de COA in redelijkheid de maatregelen had kunnen opleggen en dat de belangen van handhaving van de huisregels zwaarder wogen dan de belangen van eiser.

De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, drs. M.A.J. Arts, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/7840 (beroep tegen bestreden besluit I)
AWB 19/8870 (beroep tegen bestreden besluit II)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana, advocaat te Amsterdam),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan eiser op grond van het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV) een ROV-1 maatregel opgelegd en met ingang van 12 september 2019 eenmalig € 12,95 ingehouden op eisers weekgeld.
Bij besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder eiser een ROV-6 maatregel opgelegd, en alle aan eiser verleende verstrekkingen onthouden met ingang van 19 september 2019 voor de duur van twee weken.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 16 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig M. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is van Afghaanse nationaliteit.

Bestreden besluit I

2. Op 12 september 2019 is door medewerkers van verweerder geconstateerd dat eiser binnen in de unit marihuana rookte. Daarmee heeft eiser de huisregels overtreden en heeft verweerder aanleiding gezien tot het opleggen van de maatregel dat eiser eenmalig een bedrag van € 12,95 zal worden onthouden.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel in het bestreden besluit I ten onrechte aan hem is opgelegd omdat geen sprake is van een ernstige inbreuk. Dit is bevestigd door de opmerking van verweerder in het bestreden besluit I dat de gedraging van eiser overlast van geringe impact heeft doen ontstaan. Eiser acht de maatregel disproportioneel, verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing. Te meer nu eiser niet eerder de huisregels had geschonden. Verder is ter zitting aangevoerd dat het incidentenoverzicht ten onrechte niet bij het besluit was gevoegd maar pas op 2 juni 2020 is toegezonden, zodat het niet inzichtelijk was welke regel was overtreden.
3.1
Onder punt 11 van de huisregels (Brandvoorschriften) is expliciet vermeld dat het niet is toegestaan om te roken in de eigen woonruimte en de overige gebouwen. Verder is onder punt 4 van de huisregels (onder meer) vermeld dat het illegaal bezit, gebruik van en/of handel in drugs niet is toegestaan. In de huisregels is ook vermeld dat het niet opvolgen van de huisregels kan leiden tot het opleggen van een maatregel, nader te bepalen door de COA medewerkers op de COA locatie. Wanneer sprake is van een geringe impact van een incident/getoond gedrag van een bewoner wordt een ROV-1 maatregel opgelegd. Verder stelt verweerder dat bij aanvang van de opvang aan iedere bewoner, dus ook aan eiser, de huisregels worden uitgelegd en uitgereikt.
3.2
Ter zitting is gebleken dat eiser op de hoogte was van het verbod om binnenshuis marihuana te roken, dat hij tijdens het roken van marihuana hierover is aangesproken door een COA medewerker en dat het hem duidelijk was dat en waarom hem hiervoor een boete is opgelegd.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de (brand)veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid van alle bewoners in het opvangcentrum, terecht een ROV-1 maatregel heeft opgelegd. Eiser was (vooraf) op de hoogte van de huisregels. Zijn keuze om de huisregels niet na te leven, als gevolg waarvan de maatregel is opgelegd, komt voor zijn eigen rekening en risico. Het incidentenverslag is niet meegezonden met het besluit, maar maakt geen onderdeel uit van dit besluit. Verder is niet (langer) in geschil dat het opleggen van de maatregel inzichtelijk was voor eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Bestreden besluit II
6. Verweerder stelt dat eiser zich op 19 september 2019 agressief en verbaal dreigend heeft geuit tegenover (een van de) medewerkers van verweerder. Dit heeft een zeer grote impact gehad op de medewerkers. Verweerder heeft een ROV-6 maatregel opgelegd omdat dit gedrag in strijd is met de huisregels en daarmee met artikel 19 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Verweerder heeft daarin aanleiding gezien om alle verstrekkingen die eiser krijgt op grond van artikel 10 van de Rva en het ROV in te houden met ingang van 19 september 2019 voor de duur van twee weken.
7. Eiser betwist dat hij medewerkers van verweerder heeft bedreigd of geïntimideerd. Voorts voldoet het bestreden besluit II niet aan het motiveringsvereiste omdat eiser pas na het bestreden besluit II inzage heeft gekregen in het incidentenverslag, de huisregels en het maatregelenbeleid. Uit het alsnog overgelegde incidentenverslag blijkt dat geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerder en eiser. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan en niet objectief vastgelegd wat precies gebeurd is. Eisers visie is niet betrokken in de belangenafweging. Ten onrechte is de politie niet ingeschakeld om een proces-verbaal op te maken. Eiser wijst erop dat geen aangifte tegen hem is gedaan. Bij strafverzwarende omstandigheden dient immers aangifte gedaan te worden volgens het maatregelenbeleid. Daarmee kan twijfel ontstaan aan de versie van de COA medewerkers. Eiser voert verder aan dat de belangenafweging van verweerder niet inzichtelijk is. Er had ook voor een andere maatregel gekozen kunnen worden. Ook is niet betrokken dat eiser een brief heeft gestuurd dat het nooit zijn bedoeling was iemand te kwetsen. Deze excuses zijn aanvaard. Eiser acht de opgelegde maatregel disproportioneel, temeer omdat hij bovenop de inhouding van verstrekkingen gedurende de twee betreffende weken ook is overgeplaatst naar een ander AZC. Hiervan heeft hij geen besluit ontvangen en dit is ook niet betrokken in de belangenafweging bij de oplegging van de strafmaatregel.
7.1
De rechtbank stelt vast dat de gedraging door eiser wordt betwist. Uit de incidentverslagen blijkt dat eiser op 17 september 2019 op een bepaald moment niet geholpen kon worden en is doorverwezen naar een ander tijdstip. Eiser vond dat het personeel zijn werk niet goed deed. Hierop liep eiser naar een baliemedewerker, keek deze werknemer recht in de ogen, wees de werknemer met een vinger aan en bedreigde de werknemer vervolgens met de woorden: “
de volgende keer dat ik jou zie maak ik je helemaal kapot”.Het COA personeel heeft hem daarna verschillende keren moeten verzoeken de ruimte te verlaten. Verweerder heeft de gedraging vastgelegd in een incidentverslag. Dat het incidentverslag niet meteen bij het besluit is overgelegd is weliswaar niet zorgvuldig, maar maakt het besluit niet onrechtmatig. Het verslag is immers geen onderdeel van het besluit. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat de bedreiging is waargenomen door een getuige. Niet kan worden gesteld dat geen onderzoek is gedaan naar hetgeen is gebeurd. Later op de dag heeft een gesprek met eiser plaatsgevonden waarin hij zijn visie heeft kunnen geven. De enkele stelling van eiser dat het niet zo is gegaan, is niet onderbouwd. Aan het nalaten van het doen van aangifte hecht de rechtbank niet de waarde die eiser eraan hecht, omdat het doen van aangifte geen verplichting is voor het opleggen van een ROV-6 maatregel.
7.1.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de aan eiser verweten gedraging, heeft kunnen beschouwen als een vorm van agressie en geweld als bedoeld in de huisregels, onder 2, en ook als een overtreding met het daarin gestelde verbod als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder h, van het Rva. In het ROV is bepaald dat bij verwijtbare agressie en geweld tegen personen het opleggen van ROV-4 het uitgangspunt is. In het geval van agressie en geweld met een zeer grote impact, zoals gedrag met als doel de ander
ernstigte kleineren of te bedreigen en gedrag met als doel
ernstigefysieke schade toe te brengen, wordt een ROV-6 maatregel opgelegd. Met de toelichting die verweerder in de incidentverslagen, het verweerschrift en ter zitting heeft gegeven acht de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom van het uitgangspunt is afgeweken en een ROV-6 maatregel is opgelegd. De medewerker is persoonlijk bedreigd en deze situatie heeft een grote impact gehad op deze werknemer. De werknemer voelde zich niet meer veilig op de locatie. Voorts blijkt dat verweerder wel een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij eisers zienswijze (zij liegt) is betrokken, maar dat dit geen aanleiding gaf tot het innemen van een ander standpunt. Dat eiser zeer gespannen was, en niemand zou willen kwetsen, maakt niet dat dit hem van de verplichting ontslaat zich aan de huisregels te houden. De stelling dat de opgelegde maatregel niet proportioneel is volgt de rechtbank niet, nu de gedraging van eiser een zeer grote impact heeft gehad op de werknemer van verweerder. Verweerder heeft daarom in redelijkheid de ROV-6 maatregel kunnen opleggen en daarbij voldoende rekening gehouden met de belangen van eiser. De belangen van handhaving van de huisregels en voorkoming van agressief gedrag heeft verweerder echter zwaarder mogen laten wegen. Gezien alle feiten en omstandigheden is ROV-6 maatregel geen onevenredig zware maatregel.
7.1.2
Ten aanzien van eisers overplaatsing heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit buiten de omvang van het geding valt. Omdat eiser nog steeds alle verstrekkingen op grond van de RVA krijgt vormt de transfer geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De uitspraak is gedaan op 14 juli 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: YA
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel