ECLI:NL:RBDHA:2020:6718
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Spanje en belangen van het kind
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020, hebben eisers, een gezin met een minderjarig kind, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 14 juli 2020, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk, werd het procesverloop besproken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat Spanje verantwoordelijk was, aangezien Nederland een verzoek om terugname had gedaan dat door Spanje was aanvaard.
Eisers voerden aan dat de staatssecretaris hen ten onrechte geen nieuwe termijn had gegeven voor het indienen van een aanvullende zienswijze en dat de bestreden besluiten in strijd waren met de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvragen niet in behandeling werden genomen en dat de beroepsgronden van eisers niet slaagden. De rechtbank wees erop dat de strafrechtelijke veroordeling van eiser in Spanje, die een contactverbod met zijn gezin inhield, niet voldoende was om de behandeling van de asielaanvraag door Nederland te rechtvaardigen.
Daarnaast werd er een belangrijke overweging gemaakt over de belangen van het minderjarige kind van eisers. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris in het besluit geen belangenafweging had gemaakt met betrekking tot het kind, wat een motiveringsgebrek opleverde. Echter, de rechtbank besloot dit gebrek te passeren op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het kind door het gebrek niet was benadeeld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.050,-.