ECLI:NL:RBDHA:2020:670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
09/808014-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op supermarkt en tankstation met nepvuurwapen en wapens in Delft

Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van een overval op een supermarkt en een tankstation in Delft. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van poging tot afpersing en diefstal, waarbij hij een nepvuurwapen gebruikte. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden vastgesteld dat de verdachte de dader was. De herkenning door getuigen werd als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onbetrouwbare herkenningen. De rechtbank oordeelde dat de feiten door dezelfde persoon waren gepleegd en dat de verdachte deze persoon was. De verdachte had ook twee verboden wapens in zijn bezit, een mes en een stroomstootwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [bedrijf 1] en [bedrijf 2], voor de geleden schade door de overvallen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toewijsbaar waren, en legde de verdachte de verplichting op om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/808014-18
Datum uitspraak: 29 januari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Doves, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2018 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zichtbaar voor die [aangever] een (nep)vuurwapen vast te houden en/of (meermalen) te roepen: "geld!", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het zichtbaar voor die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] vasthouden van een (nep)vuurwapen en/of
- het richten van een (nep)vuurwapen op die [naam 2] en/of [naam 3] en/of
- het (met een (nep)vuurwapen in de hand) richting die [naam 1] lopen en/of
- het (meermalen) overhalen van de trekker van dat (nep)vuurwapen en/of
- het (meermalen) roepen: "geef me geld!" en/of "geld!" en/of "maak die kassa open", althans woorden van gelijke aard/strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 augustus 2018 te Delft een wapen van categorie I, onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes, dat uiterlijk gelijkt op een ander
voorwerp dan een wapen (te weten een creditcard) voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 29 augustus 2018 te Delft een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 29 april 2018 is [bedrijf 1] in Delft overvallen, waarbij geprobeerd is de caissière geld afhandig te maken door afpersing. Op 15 mei 2018 is een [bedrijf 2] in Delft overvallen, waarbij geld gestolen is. De verdachte is ten laste gelegde dat hij degene is die deze feiten heeft gepleegd. Ook wordt hem verweten dat hij op 29 augustus 2018 twee verboden wapens voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het eerste en het tweede feit vrijspraak bepleit. Zij heeft aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte als de dader onbetrouwbaar zijn en dat het aannemelijker is dat de twee feiten door twee verschillende daders zijn gepleegd, niet zijnde de verdachte. Ten aanzien van het derde en vierde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1 en 2
[aangever] heeft op 30 april 2018 aangifte gedaan namens [bedrijf 1] in Delft. Zij heeft verklaard dat zij de avond ervoor, op 29 april 2018, aan het werk was bij [bedrijf 1] . Zij zag een man, in het zwart gekleed, met iets zwarts voor zijn mond en een pistool in zijn hand, naar binnen rennen. [aangever] rende direct naar het toilet, waar zij de overvalknop indrukte. Zij hoorde vervolgens hard gebonk op de deur en hoorde iemand schreeuwen om geld. Even later zag [aangever] dat de man de winkel uit was. [2]
[naam 3] heeft op 16 mei 2018 aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij de avond ervoor, op 15 mei 2018, aan het werk was achter de kassa van [bedrijf 2] in Delft. Er kwam een man voor haar staan met een soort masker op, dat van zijn kin tot onder zijn ogen liep. De man stond op minder dan een meter afstand van haar en richtte een pistool op haar hoofd. De man schreeuwde meerdere keren dat ze de kassa open moest maken en hield daarbij het pistool op haar gericht. [naam 3] hoorde het pistool klikgeluiden maken. Het lukte [naam 3] niet om de kassa te openen en daar geld uit te pakken. [3]
[naam 2] heeft verklaard dat er op 15 mei 2018 in [bedrijf 2] te Delft, waar zij op dat moment achter de kassa werkzaam was, een man met een pistool op haar af kwam lopen. De man zei dat zij hem geld moest geven en richtte zijn pistool op haar. De kassalade stond open en de man pakte daar zelf geld uit. [4]
[naam 1] heeft verklaard dat zij op 15 mei 2018 in [bedrijf 2] te Delft, waar zij op dat moment achter de servicebalie werkzaam was, een man zag die in zijn rechterhand een pistool vast had. Met zijn linkerhand had hij een soort sjaal of doekje vast. [naam 1] realiseerde zich toen dat zij overvallen werden en heeft de overvalknop ingedrukt. [naam 1] had het gevoel dat de man bijna direct richting de servicebalie kwam lopen. Zij hoorde dat hij zei “Geld, geld, geld!” [naam 1] heeft toen haar kassalade opengemaakt en wilde het geld pakken om het aan de man te geven. De man begon met een hand in de kassa te graaien. Hij heeft uiteindelijk het geld zelf gepakt en meegenomen, aldus [naam 1] . [5]
Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden van [bedrijf 1] van 29 april 2018 en die van [bedrijf 2] van 15 mei 2018 bekeken. Hij heeft gerelateerd dat hij heeft gezien dat de dader op beide camerabeelden opvallende gelijkenissen vertoont. Het betreft in beide gevallen een lange, blanke man met een slungelig postuur. Zijn geschatte lengte is ongeveer 1.90 meter. Ook het gebruikte zwarte vuurwapen, met opvallend zilverkleurig vlak, vertoont overeenkomsten. Daarnaast gebruikt de dader in beide gevallen een vergelijkbare gezichtsbedekking, waar hij zijn hand in beide gevallen op identieke wijze voor houdt. Ook komen de sportschoenen van de dader, van het merk Nike en met dezelfde kleur en hetzelfde logo, in beide gevallen overeen. Op grond van deze overeenkomsten en gezien het feit dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] schuin tegenover elkaar zijn gevestigd, bestaat bij verbalisant [verbalisant] het vermoeden dat de dader van beide incidenten dezelfde persoon betreft. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij de persoon op de camerabeelden van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , die zijn getoond op TV West, direct heeft herkend als de verdachte. [getuige 1] verklaarde hem te herkennen aan zijn ogen, die wat dieper liggen ten opzichte van zijn hoge neusbrug, en aan de vorm en grootte van zijn neus. Ook herkende [getuige 1] het slungelige loopje van de verdachte, die altijd een beetje gebogen loopt met voorover hangende schouders. [getuige 1] heeft verklaard dat zij de verdachte goed kent. Zij kent hem al sinds zijn geboorte, omdat de tante van de verdachte een goede vriendin van haar was. [getuige 1] zag de verdachte regelmatig op verjaardagen en andere gelegenheden, en zij heeft hem ongeveer een jaar geleden voor het laatst gezien. [7]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de overvaller op de camerabeelden van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , die zijn getoond op TV West, heeft herkend als de verdachte. De ogen en de wenkbrauwen van de overvaller kwamen overeen met die van de verdachte. Getuige [getuige 2] kent de verdachte van de basisschool. Hij heeft hem na de basisschool nog een aantal keer gezien, de laatste keer was ongeveer een jaar geleden. [8]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij de camerabeelden van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op TV West had gezien en dat zij de overvaller direct herkende als de verdachte, die een medeleerling van haar is geweest op de basisschool. Zij herkende de verdachte aan zijn donkere ogen, aan de puntige bovenzijde van zijn oor en aan zijn lange en dunne postuur. [9]
Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , de vader van de verdachte, blijkt dat hij op 24 mei 2019 een stilstaand beeld van de camerabeelden van [bedrijf 1] via WhatsApp naar de verdachte heeft gestuurd, met daarbij het tekstbericht: “Lijkt heel veel op jou”. [10]
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zijn camerabeelden van overval op [bedrijf 1] en [bedrijf 2] getoond. In beide gevallen is als dader een blanke man te zien met diepliggende donkere ogen, rondlopende wenkbrauwen, een smalle, rechte neus met een rechte neusbrug, en een lang, dun en slungelig postuur. Verder heeft deze man gebogen schouders en lange, smalle handen met lange slanke vingers. Het gebruikte vuurwapen is in beide gevallen zwart van kleur met in het midden van de loop een licht vlak. [11]
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het vorenstaande als volgt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten door dezelfde persoon zijn gepleegd, en dat de verdachte deze persoon is. De rechtbank baseert dit op de aangiftes en de voornoemde getuigenverklaringen van het personeel van [bedrijf 2] , alsook op het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] waarin de camerabeelden van beide overvallen zijn vergeleken. Verder stelt de rechtbank vast dat meerdere getuigen de op de camerabeelden getoonde persoon herkennen als de verdachte en dat zelfs zijn vader de gelijkenis ziet. Herkenningen aan de hand van camerabeelden dienen kritisch en behoedzaam te worden beoordeeld. In deze zaak constateert de rechtbank dat de camerabeelden van goede kwaliteit zijn en dat de dader voldoende zichtbaar in beeld is om op basis daarvan iemand te kunnen herkennen. Daarbij is voorts van belang dat de waar te nemen persoonskenmerken, zeker in combinatie met elkaar, voldoende onderscheidend zijn. De getuigen hebben onafhankelijk van elkaar verklaard, kennen de verdachte al langere tijd en hebben gemotiveerd aangegeven waaraan zij de verdachte herkennen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de getuigenverklaringen voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Bovendien onderschrijft de rechtbank op basis van haar eigen waarnemingen ter terechtzitting dat de persoon op de camerabeelden de verdachte is.
Ten aanzien van feit 3 en 4
Omdat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte de hierna onder 3 en 4 vermelde bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de hierna vermelde bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2020;
- het proces-verbaal aantreffen wapens van 29 augustus 2018. [12]
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 29 april 2018 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [bedrijf 1] ,
doorzichtbaar voor die [aangever] een (nep)vuurwapen vast te houden en te roepen: "
Geld!", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 15 mei 2018 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [bedrijf 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
,welke bedreiging met geweld bestond uit
- het zichtbaar voor die [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] vasthouden van een (nep)vuurwapen en
- het richten van een (nep)vuurwapen op die [naam 3] en
- het met een (nep)vuurwapen in de hand richting die [naam 1] lopen en
- het meermalen overhalen van de trekker van dat (nep)vuurwapen en
- het (meermalen) roepen: "geef me geld!" en/of "geld!" en/of "maak die kassa open", althans woorden van gelijke aard/strekking;
3.
op 29 augustus 2018 te Delft een wapen van categorie I onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes, dat uiterlijk gelijkt op een ander
voorwerp dan een wapen (te weten een creditcard) voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 29 augustus 2018 te Delft een wapen van categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij verzocht om niet over te gaan tot toepassing van het adolescentenstrafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat nu de verdachte voor de feiten 1 en 2 moet worden vrijgesproken, daarvoor ook geen straf zal moeten volgen. Voor de feiten 3 en 4 worden normaliter geldboetes opgelegd. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht het advies van de reclassering te volgen en het adolescentenstrafrecht toe te passen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft allereerst geprobeerd geld afhandig te maken door met een (nep)vuurwapen en gezichtsbedekking een tankstation te overvallen. Toen dit mislukte, heeft hij twee weken later op eenzelfde manier een supermarkt overvallen. Deze gebeurtenissen zijn zeer beangstigend geweest voor de betrokken medewerkers en aanwezige klanten. Mevrouw [aangever] heeft in haar aangifte verklaard hoe bang zij was tijdens de overval. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij nog steeds veel spanning ervaart. De heer [naam 4] , eigenaar van [bedrijf 2] , heeft ter zitting verteld hoeveel impact de overval in zijn bedrijf heeft gehad. Uit de aangiften van [naam 3] en [naam 2] blijkt hoe erg ook zij zijn geschrokken. [naam 1] heeft een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld. Zij schrijft heel bang te zijn geweest en nog steeds last te hebben van de impact van de overval. [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] waren bovendien erg jong. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad, hem ging het slechts om geld. De rechtbank neemt het de verdachte erg kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en niet van enig berouw over de gevolgen daarvan tegenover de slachtoffers heeft laten blijken. De verdachte heeft verder nog twee verboden wapens, te weten een stroomstootwapen en een mes dat onherkenbaar is als het is omgevormd tot een pasje, voorhanden gehad. Het bezit van dergelijke wapens leidt regelmatig tot het gebruik ervan en daar moet dan ook streng tegen worden opgetreden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 december 2019. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een ‘reclasseringsadvies rechtszitting’ van 14 januari 2019, opgemaakt en ondertekend door de heer [naam 5] (reclasseringswerker). Uit het onderzoek van de reclassering komen geen zorgen naar voren. De verdachte toont zich tevreden over zijn leven en heeft werk, geen schulden, een stabiele relatie en goed contact met zijn ouders. Van nieuwe justitiecontacten sinds zijn vrijlating is geen sprake. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor verdere bemoeienis door de reclassering en adviseert, in het geval van een veroordeling, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarnaast adviseert de reclassering het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte imponeert jonger dan zijn kalenderleeftijd, woont bij zijn moeder en was ten tijde van de hem verweten feiten schoolgaand.
De rechtbank zal het advies uit voornoemd rapport ten aanzien van de toepassing van het adolescentenstrafrecht niet volgen. Ter zitting kwam de verdachte volwassen over. De rechtbank ziet in zijn persoon en persoonlijke omstandigheden onvoldoende reden voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daarbij heeft de rechtbank ook de ernst van de gedragingen van met name de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten in ogenschouw genomen als grond om recht te doen overeenkomstig de bepalingen voor strafrechtelijk meerderjarigen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op het plegen van ernstige strafbare feiten als de bovengenoemde niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte zijn jonge leeftijd mee. In zijn nadeel weegt de rechtbank mee dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een wapen om mee te dreigen, en dat hij dit wapen in [bedrijf 2] heel dicht bij de betrokken medewerkster heeft gehouden en daarbij meermalen de trekker heeft overgehaald.
Alles overwegend acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van [bedrijf 1]
[naam 6] heeft zich namens [bedrijf 1] ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, die in totaal
€ 1.054,80 bedraagt. [bedrijf 1] heeft de volgende materiële schadeposten gevorderd:
€ 179,80 aan reparatiekosten voor de overvalknop en € 875,00 aan extra personeelskosten (dubbele bezetting wegens onrustgevoelens).
Ten aanzien van [bedrijf 2]
[naam 4] heeft zich namens [bedrijf 2] ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, die in totaal € 1.786,56 bedraagt. [bedrijf 2] heeft de volgende materiële schadeposten gevorderd: € 264,00 aan gederfde bruto winst wegens het eerder sluiten van de winkel, € 820,47 voor de inzet van extra personeel (voor onder meer het bekijken van camerabeelden en het bezoeken van betrokken medewerkers), € 143,58 voor vervanging van een kapotte kassalade, € 196,00 voor vervanging van een tijdens de achtervolging verloren bedrijfstelefoon, € 74,30 voor de aanschaf van een harde schijf voor het opslaan van camerabeelden en € 288,21 voor een etentje met de betrokken medewerkers ter verwerking en afsluiting.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van [bedrijf 1]
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw de vordering betwist en daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Op de factuur voor de alarmknop staat een verkeerde [bedrijf 1] -vestiging vermeld en ook is niet duidelijk wanneer de reparatie precies is uitgevoerd. De schadepost is daarom onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de extra personeelskosten is sprake van onvoldoende verband tussen de opgegeven schade en het strafbare feit en ook zijn deze kosten niet onderbouwd.
Ten aanzien van [bedrijf 2]
De raadsvrouw heeft ook hier primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw de vordering (deels) betwist en daartoe het volgende aangevoerd. De kosten voor de inzet van extra personeel betreffen geen directe en rechtstreekse schade als gevolg van het feit. De kosten van de verloren bedrijfstelefoon zijn onvoldoende onderbouwd. Het personeelsetentje is niet aan te merken als directe schade als gevolg van het strafbare feit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [bedrijf 1]
De rechtbank is van oordeel dat het vervangen van de overvalknop rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Het is bovendien voldoende aannemelijk dat de kosten die zijn verzocht voor het vervangen van de overvalknop de daadwerkelijke kosten betreffen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook een deel van de inzet van extra personeel wegens onrustgevoelens rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De kosten voor de extra personeelsinzet zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid voor de vaststelling van de hoogte van deze kosten. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat extra personeelsinzet zeven dagen lang benodigd was. De rechtbank schat de kosten op € 245,00 (7 dagen x 2 uur x gemiddeld uurloon van € 17,50) en zal de vordering tot vergoeding van de kosten voor extra personeelsinzet in zoverre toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 424,80 (bestaande uit materiële schade) en zal de benadeelde partij [bedrijf 1] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 29 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 424,80, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [bedrijf 1] . Voldoening van de ene betalingsverplichting doet de andere in zoverre vervallen.
Ten aanzien van [bedrijf 2]
De rechtbank is van oordeel dat voor de kosten voor de gederfde bruto winst, het vervangen van de kapotte kassalade, het vervangen van de verloren bedrijfstelefoon en de aanschaf van de externe harde schijf voldoende is onderbouwd dat dit rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit en de rechtbank zal deze kosten daarom toewijzen. Voor wat betreft de kosten van extra personeelsinzet voor het bekijken van de camerabeelden en het bezoeken van betrokken medewerkers en het etentje met het personeel is onvoldoende onderbouwd dat dit rechtstreekse schade betreft die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit en de rechtbank zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 677,88 (bestaande uit materiële schade) en zal de benadeelde partij [bedrijf 2] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 15 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 677,88, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [bedrijf 2] . Voldoening van de ene betalingsverplichting doet de andere in zoverre vervallen.

8.Het inbeslaggenomen goed

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst genoemde voorwerp zal worden verbeurd verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de op de beslaglijst vermelde telefoon te retourneren aan de verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde telefoon (iPhone 8 Plus) is naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid gebleken dat deze is gekocht met de opbrengst van de onder 1 of 2 bewezen verklaarde strafbare feiten. Het belang van strafvordering verzet zich daarom niet tegen de teruggave van de telefoon. De rechtbank zal daarom de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie van categorie II;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel;
ten aanzien van feit 1 ( [bedrijf 1] ):
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [bedrijf 1] , een bedrag van € 424,80 (bestaande uit materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [bedrijf 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 424,80 (bestaande uit materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [bedrijf 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
8 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van feit 2 ( [bedrijf 2] ):
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [bedrijf 2] , een bedrag van € 677,88 (bestaande uit materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf 2] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [bedrijf 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 677,88 (bestaande uit materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [bedrijf 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
13 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
het inbeslaggenomen goed;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
-
iPhone 8 Plus; goednummer [nummer 1].
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.T. Planken, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer 2] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 420).
2.Proces-verbaal aangifte [aangever] , van 30 april 2018, met bijlagen, blz. 61 – 65.
3.Proces-verbaal van aangifte, van 16 mei 2018, met bijlagen, blz. 95 – 100.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , van 16 mei 2018, met bijlagen, blz. 221 – 224.
5.Proces-verbaal van verhoor [naam 1] van 15 mei 2018, p. 288-289.
6.Proces-verbaal overeenkomsten overvallen, van 24 mei 2018, met bijlagen, blz. 170 – 179.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , van 5 juni 2018, met bijlage, blz. 254 – 258.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , van 25 mei 2018, met bijlage, blz. 242 – 244.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , van 29 mei 2018, blz. 252 – 253.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , van 30 augustus 2018, met bijlagen, blz. 316.
11.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 15 januari 2020.
12.Proces-verbaal aantreffen wapens, van 29 augustus 2018, met bijlagen, blz. 326 – 329.