ECLI:NL:RBDHA:2020:6676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
AWB-20_4088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op grond van bescherming volksgezondheid in verband met COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 19 december 2019 een aanvraag ingediend voor een kort verblijf visum om zijn neef te bezoeken. De aanvraag werd op 7 januari 2020 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 21 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de visumaanvraag was gebaseerd op de bescherming van de volksgezondheid in het kader van de COVID-19 pandemie, waarbij de Nederlandse overheid de grenzen voor burgers van buiten de EU had gesloten. Eiser voerde aan dat hij niet was gehoord over de nieuwe afwijzingsgrond die verweerder had aangevoerd in het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt over deze nieuwe grond te verwoorden, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Awb. Desondanks concludeerde de rechtbank dat de afwijzing van de visumaanvraag in stand kon blijven, omdat niet was gebleken dat de positie van eiser door het bestreden besluit was verslechterd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-. De uitspraak werd gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, en is openbaar uitgesproken, hoewel niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4088
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Demoed, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 21 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft 6 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Namens eiser is, met bericht van afmelding, niemand verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Eiser is geboren op [geboortedatum] , en is van Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 19 december 2019 verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf in de maand januari 2020 voor bezoek aan zijn neef [referent] (referent), bij wie hij gaat verblijven. Eiser studeert en is ongehuwd.
2. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van Visumcode [1] wordt, voor zover hier van belang een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(..)
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(..)
vi) wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten;
(..)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen besluit onvoldoende zijn aangetoond en eisers voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon niet worden vastgesteld.
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van het gestelde in artikel 32, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21 van de Schengengrenscode. [2] Ter voorkoming van verdere uitbreiding van de wereldwijde COVID-19 (corona-)pandemie heeft de Nederlandse overheid besloten om voor burgers van buiten de Europese Unie de grenzen te sluiten vanaf 19 maart 2020. Personen die niet onder een uitzonderingspositie vallen, komen Nederland niet binnen, ter bescherming van de volksgezondheid. Gelet op de bestaande en mogelijk nog te treffen reisbeperkingen is in de huidige situatie geenszins gewaarborgd dat de vreemdeling in staat is om tijdig terug te keren naar het land van herkomst, dan wel te onderbouwen dat is voldaan aan de voorschriften zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid onder c, van de Schengengrenscode.
4. Eiser voert aan dat hij in de bezwaarprocedure gronden heeft ingebracht tegen afwijzing van zijn aanvraag op grond van artikel 32, onder a) ii en onder b) Visumcode. In het bestreden besluit heeft verweerder een andere grondslag aan het besluit gegeven, artikel 32, onder a) vi van de Visumcode en artikel 2, lid 21 van de Schengengrenscode, het voorkomen van verspreiding van het coronavirus. Er zijn andere feiten van belang dan de feiten die aan het primaire besluit ten grondslag zijn gelegd en er zijn feiten en omstandigheden die pas na het nemen van het primaire besluit zijn ontstaan. Ex nunc toetsend moeten deze worden meegenomen in de beoordeling die in bezwaar is voorgeschreven. Dat is toegestaan, mits het bestuursorgaan zorgvuldig handelt. Daarbij is van essentieel belang dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld zijn zegje te doen over de voorgenomen verschuiving van het geschil. Dat is hier de enkele afwijzing op grond van het coronavirus en de daarbij behorende maatregelen te bescherming van de volksgezondheid, waarbij in het geheel niet is ingegaan op de naar voren gebrachte gronden van bezwaar. Daarmee is het bestreden besluit geen beslissing op het bezwaar en dient het besluit op grond van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) terugverwezen te worden onder veroordeling van verweerder in de proceskosten.
4.1
De beoordeling door de rechtbank beperkt zich tot het bestreden besluit en hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd in de gronden van beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat verweerder bevoegd is de visumaanvraag op grond van artikel 32, eerste lid, onder vi, van de Visumcode, en artikel 2, lid 21 van de Schengengrenscode, in geval van een bedreiging voor de volksgezondheid, te weigeren. Eiser voert slechts aan dat verweerder zijn gronden van bezwaar niet heeft beoordeeld en dat hij voorafgaand aan de nieuwe weigeringsgrond gehoord had moeten worden.
4.2
Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt en is de bezwaarschriftprocedure bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2483), mag verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij de volledige heroverweging van een primair besluit een nieuwe juridische weigeringsgrond aan het besluit ten grondslag leggen, mits dit zorgvuldig gebeurt. Eiser is echter niet in de gelegenheid gesteld om over de nieuwe weigeringsgrond te worden gehoord.
4.3
Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Nu eiser niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele individuele gronden tegen de nieuwe weigeringsgrond in te brengen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld.
4.4
Met de betrekking tot de vraag welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.1
In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat, voor zover thans van belang, een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel, door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.4.2
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken eisers positie door het bestreden besluit is verslechterd, aangezien de afwijzing van zijn visumverzoek gehandhaafd blijft. Voorts heeft eiser in beroep niet aangegeven wat hij had willen aanvoeren in het kader van de nieuwe weigeringsgrond. Daarom is niet gebleken van schending van een doorslaggevend belang in zijn individuele geval. Omdat niet is gebleken dat eiser door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank aanleiding het vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Wegens het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De Visumcode: de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode
2.Schengengrenscode van 9 maart 2016: Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad