ECLI:NL:RBDHA:2020:6648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
NL20.7094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Colombiaan op grond van ongeloofwaardige verklaringen en medische gesteldheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Colombiaanse eiser. De eiser had op 23 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld in het licht van de verklaringen van de eiser over zijn vrees voor vervolging door een drugsbende in Colombia. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren, omdat hij niet in staat was gedetailleerde informatie te verstrekken over de man van zijn voormalige vriendin en de criminele groepering. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia een reëel risico op ernstige schade zou lopen.

De rechtbank heeft ook de medische gesteldheid van de eiser in overweging genomen, zoals vermeld in een FMMU-advies. De eiser had aangevoerd dat zijn medische problemen invloed hadden op zijn vermogen om zijn asielrelaas naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde echter dat de gehoormedewerker voldoende rekening had gehouden met de gesteldheid van de eiser en dat de verklaringen van de eiser niet onmiskenbaar waren beïnvloed door zijn medische situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7094

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

ProcesverloopBij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en tevens aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.7095, plaatsgevonden op 13 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1972 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op 23 februari 2020 heeft hij onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in september 2008 in Puerta del Sol een vrouw heeft leren kennen waarmee hij vijf maanden een relatie heeft gehad. De vrouw had echter ook een relatie met andere man, die in drugs handelt en is gelinkt aan verschillende drugsbendes (‘Tigres’). Eiser heeft verklaard dat hij in januari 2009 voor het eerst in aanraking kwam met de criminele groepering van de man van zijn voormalige vriendin. In februari 2009 is eiser door vier mannen bedreigd met een pistool en mishandeld met een machete, waardoor hij (een deel van) zijn linkerarm is verloren. Eiser vermoedt dat hij in opdracht van de man van zijn voormalige vriendin is aangevallen door diens handlangers. Hij vreest bij terugkeer opnieuw problemen te krijgen met de man en door diens drugscontacten te worden vermoord. De directe aanleiding voor het vertrek van eiser vormde het moment dat hij in maart 2019 de man van zijn voormalige vriendin dan wel zijn handlangers op het strand van [strand] zag en wist dat zijn leven daardoor in gevaar was.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- Problemen met drugsbende.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over de problemen met de drugsbende heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet in staat is gebleken gedetailleerde informatie te verstrekken over de man van zijn voormalige vriendin en heeft het verder zeer bevreemdend geacht dat eiser heeft verklaard deze man nooit te hebben gezien of gesproken. Aan eiser is gevraagd toe te lichten hoe hij weet dat de man drugsverkooppunten beheert en verregaande contacten bij de politie en andere overheidsinstanties heeft. Eiser heeft verklaard dat hij dit van horen zeggen heeft en verder dat het een algemeen bekend gegeven is, hetgeen door verweerder niet toereikend wordt geacht. Eiser is evenmin in staat gebleken basale informatie te verstrekken over de groeperingen die voor de man van zijn voormalige vriendin zouden werken, aldus verweerder. Ten aanzien van de gestelde incidenten werpt verweerder tegen dat eiser hier bevreemdend, ongerijmd en tegenstrijdig over heeft verklaard. Zo heeft eiser wisselend verklaard wanneer het eerste incident plaatsvond, waarbij hij op straat stond te praten en er een motor stopte waarna hij wegrende. Eiser veronderstelt dat het om de groep van de man ging, gelet op de omstandigheid dat de man van zijn voormalige vriendin het telefoonnummer van eiser in haar telefoon zou hebben zien staan. De personen hebben tijdens het incident echter niets tegen eiser gezegd noch waren zij op andere manieren naar de man van zijn voormalige vriendin te herleiden. Ook ten aanzien van het tweede incident, waarbij eiser door vier mannen is bedreigd en mishandeld en hij (een deel van) zijn linkerarm heeft verloren, is niet gebleken dat de personen waren gestuurd door de man van de voormalige vriendin van eiser. Eiser heeft verklaard dat de mannen niets hebben gezegd en bovendien niet te herkennen waren als personen die door de man van zijn voormalige vriendin waren gestuurd. Volgens verweerder kan niet worden uitgesloten dat dit een geval van willekeurig geweld betrof. Ook ten aanzien van de directe aanleiding voor het vertrek van eiser wat zich afspeelde op het strand van [strand] , heeft eiser zeer tegenstrijdig verklaard. Zo kan niet worden ingezien waarom eiser tijdens het nader gehoor aanvankelijk heeft verklaard de man van zijn voormalige vriendin te hebben gezien en later heeft verklaard dat het dezelfde mannen van het tweede incident waren, terwijl eiser eerder verklaarde deze personen na het incident waarbij hij (een deel van) zijn linkerarm verloor niet meer gezien te hebben. Verweerder concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat leden van een drugsbende (al dan niet in opdracht van de man van zijn voormalige vriendin) het op hem hebben voorzien.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft gelet op het voorgaande evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
5. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiser betoogt dat verweerder zich bij het beoordelen van zijn asielrelaas ten onrechte heeft laten leiden door het rapport van het nader gehoor. Verweerder heeft zowel ten tijde van het gehoor als bij de beoordeling van het asielrelaas ten onrechte geen rekening gehouden met de medische gesteldheid van eiser, zoals blijkt uit het medisch advies horen en beslissen van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) van 27 februari 2020. Eiser stelt dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij tijdens het nader gehoor onvoldoende concrete informatie heeft verschaft, terwijl daar een medische verklaring voor is gegeven.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
i. i) de vreemdeling weigert te voldoen aan de verplichting zijn vingerafdrukken te laten nemen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
FMMU-advies van 27 februari 2020
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat verweerder ervan mag uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol opgesteld FMMU-advies voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2086). Verweerder dient zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan te vergewissen dat een door de FMMU uitgebracht advies naar totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als de vreemdeling ná het uitbrengen van het FMMU-advies, maar vóór het afnemen van de gehoren medische informatie inbrengt die de FMMU niet bekend was ten tijde van het opstellen van dat advies, vereist de zorgvuldigheid dat verweerder onderzoekt wat deze informatie betekent voor het horen van de vreemdeling en zo nodig de FMMU daarover raadpleegt.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan het eerste gehoor en het nader gehoor geen medische informatie heeft overgelegd. Eiser heeft dit evenmin bij zijn zienswijze dan wel in beroep gedaan. De ter zitting aangevoerde stelling dat het FMMU-advies van 27 februari 2020, gezien de klachten die daarin zijn genoemd, onbegrijpelijk is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat FMMU-advies van 27 februari 2020 inzichtelijk en concludent is en duidelijke instructies geeft over de wijze waarop eiser dient te worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht en mag derhalve van het FMMU-advies worden uitgegaan. Dat eiser bij zijn aankomst op Schiphol problemen heeft gehad bij/met de Koninklijke Marechaussee, doet daar niet aan af.
Vermogen om te verklaren
8.3.
Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat als uitgangspunt geldt dat verweerder en de bestuursrechter van de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen mogen uitgaan. Daarvoor is wel onder meer vereist dat de gehoorambtenaar tijdens de gehoren rekening houdt met eventuele beperkingen die blijken uit het FMMU-advies en die voor het horen relevant zijn. Ook moet de gehoorambtenaar tijdens het horen alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Verder is vereist dat uit de verslagen van de gehoren niet blijkt dat de vreemdeling onmiskenbaar niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 en de uitspraak van 19 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:551).
8.4.
Uit het FMMU-advies van 27 februari 2020 volgt dat eiser in staat is om gehoord te worden en dat de volgende beperkingen relevant zijn voor het horen en beslissen:

Bij [eiser] rekening houden met een verminderd/vertraagd vermogen of onvermogen
om de vraag en vraagstelling te kunnen verwerken en te kunnen begrijpen en moeite heeft
om de gevraagde informatie terug te kunnen halen en over te kunnen brengen. Advies: kort
gerichte en enkelvoudige vraagstelling hanteren, de vraagstelling uitleggen terugkoppelen
of de vraagstelling begrepen wordt en de tijd geven om de gevraagde informatie terug te
kunnen laten halen en over kunnen brengen.
[Eiser] geeft zelf aan problematiek met geheugen te ervaren, geen exacte data, te
kunnen benoemen omtrent zijn asielrelaas, geheugen komt in vlagen terug. Advies: tijd
geven om de gevraagde informatie terug te kunnen laten halen en de data zo nodig
eventueel bij benadering uit te vragen.”
8.5.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van het nader gehoor van 3 maart 2020 dat de gehoormedewerker voldoende rekening heeft gehouden met eisers gesteldheid en alert was op signalen waaruit zou kunnen blijken dat eiser moeite had met verklaren. Zo heeft de gehoormedewerker eiser voorafgaand aan het gehoor erop gewezen dat hij aan moet geven wanneer er vragen zijn waarmee hij moeite heeft en wanneer hij behoefte heeft aan een pauze. Verder heeft de gehoormedewerker eiser gevraagd of er medische redenen zijn waarom het gehoor niet zou kunnen plaatsvinden, waarop eiser ontkennend heeft geantwoord. Tevens zijn door de gehoormedewerker meerdere pauzes ingelast en is eiser regelmatig gevraagd hoe het met hem ging en of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om door te gaan met het gehoor. Eiser heeft hier herhaaldelijk bevestigend op geantwoord (pagina’s 9, 12 en 17 van het rapport van het nader gehoor). Uit het rapport van het nader gehoor blijkt ook dat de gehoormedewerker vooral korte, gerichte en enkelvoudige vragen aan eiser heeft gesteld, zoals is geadviseerd in het FMMU-advies. Ook is eiser na afloop van het gehoor gevraagd of hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen, hetgeen eiser heeft bevestigd. Verder blijkt uit het rapport van nader gehoor niet dat eiser ten tijde van het gehoor onmiskenbaar niet in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. De stelling van eiser dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank overweegt ten overvloede dat eiser vijf correcties naar aanleiding van het rapport van het nader gehoor heeft ingediend. Indien eiser van mening was dat hij al dan niet vanwege zijn medische gesteldheid onvolledig was geweest in zijn verklaringen, had het op de weg van eiser gelegen dit in de correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor aan te geven. Eiser heeft dit echter pas in zijn zienswijze aangevoerd, hetgeen verweerder hem heeft mogen tegenwerpen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich bij het beoordelen van de onderhavige aanvraag heeft kunnen baseren op wat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard.
Geloofwaardigheid van de verklaringen
8.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn problemen met de man van zijn voormalige vriendin en de drugsbende niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft in de besluitvorming, zoals hiervoor samengevat weergegeven onder 4, deugdelijk en afdoende gemotiveerd waarom eiser niet in zijn verklaringen wordt gevolgd. De stelling van eiser dat hem gelet op het FMMU-advies ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij ten tijde van het nader gehoor onvoldoende concrete informatie heeft verschaft, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het FMMU-advies niet blijkt dat eiser niet in staat is te verklaren, maar enkel dat hij moeite heeft om de gevraagde informatie over te brengen en de vraagstelling te begrijpen. Bovendien wordt eiser niet alleen tegengeworpen dat hij onvoldoende concrete informatie heeft verschaft, maar ook dat hij bevreemdende, ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Eiser heeft daarnaast niet in zijn zienswijze, noch in de gronden van beroep nader gemotiveerd wat hij nog naar voren had willen brengen.
8.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.