ECLI:NL:RBDHA:2020:6622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
NL20 9991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Irak. Eiser had op 31 mei 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 6 februari 2020 met een vlucht van Amsterdam naar Teheran is teruggekeerd, zonder dat er bewijs was dat hij zijn openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel had beëindigd. Eiser was niet verschenen op de zitting van 2 juli 2020, en zijn gemachtigde heeft aangegeven dat hij niet op de zitting zou verschijnen. De rechtbank kon daardoor niet verifiëren of eiser nog contact had met zijn gemachtigde of dat hij nog belang had bij de beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank concludeert dat eiser, door zijn afwezigheid en het gebrek aan informatie over zijn situatie in Iran, niet langer prijs stelt op bescherming in Nederland. Hierdoor heeft hij geen belang meer bij een beoordeling van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier J.A.B. Koens, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9991
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020. Eiser is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 31 mei 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
2. Uit een klantcontactnotitie van de IND, DV Handhaving Grenskantoor van 6 februari 2020 en een boarding pass op naam van eisers blijkt dat eiser op 6 februari 2020 met vlucht IR 724 van Amsterdam naar Teheran is teruggekeerd. Er is niet gebleken van een vertrekverklaring waarin eiser heeft verklaard dat hij op het moment van vertrek zijn openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel zal beëindigen. Volgens verweerder is eiser niet met het IOM vertrokken. Verder vermeldt de klantcontactnotitie van 6 februari 2020 dat eiser zou hebben verklaard dat het niet zijn wens was om naar Iran terug te keren of om zijn asielaanvraag in te trekken.
3. De gemachtigde van eiser heeft bij het aanvullend beroepschrift van 18 mei 2020 gesteld dat het vertrek van eiser naar Iran een wanhoopsdaad is. Hij stelt dat hij nog steeds contact heeft met eiser en dat hij de rechtbank op de hoogte zal houden van verdere ontwikkelingen in Iran. Volgens de gemachtigde moet eiser zich in Iran verantwoorden voor zijn illegale uitreis en is er strafvervolging tegen hem ingesteld. Ter onderbouwing hiervan heeft de gemachtigde kopieën overgelegd van – naar hij stelt -een aantekening in eisers paspoort en een kennisgeving van tegen eiser ingestelde strafvervolging.
4. Daarna heeft de gemachtigde bij bericht van 1 juli 2020 laten weten niet op zitting van de rechtbank te zullen verschijnen. Nu eiser zich niet ter zitting heeft laten vertegenwoordigen, heeft de rechtbank niet kunnen nagaan wanneer en hoe hij voor het laatst contact heeft gehad met zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft in zijn bericht van afwezigheid van 1 juli 2020 slechts gesteld dat eiser in Iran is, zonder enige verdere informatie te verstrekken. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat eiser nog contact heeft met zijn gemachtigde, kan de rechtbank evenmin verifiëren of het eisers wens is dat het beroep nog wordt gehandhaafd.
5. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat eiser niet langer prijs stelt op bescherming in Nederland, zodat hij geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep.
6. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.