ECLI:NL:RBDHA:2020:6594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
09/226626-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door botsing tussen auto en bromfiets

Op 21 maart 2018 vond een verkeersongeval plaats te Rijnsburg, waarbij de verdachte met zijn auto in botsing kwam met de bromfiets van het slachtoffer. Het slachtoffer liep als gevolg van deze botsing letsel op. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuld had aan het ongeval volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet zodanig had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De auto van de verdachte was na een inhaalmanoeuvre nog zichtbaar op de weg, en het slachtoffer had de tijd om de auto te zien voordat hij linksaf sloeg. Het slachtoffer had voorrang moeten verlenen aan de verdachte, wat hij niet deed. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte bij het inhalen van een bus te hard had gereden en onvoldoende aandacht had voor het verkeer, wat gevaar op de weg veroorzaakte. Dit werd gekwalificeerd als schuld in de zin van artikel 5 WVW. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,-. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen causaal verband was tussen de handelingen van de verdachte en de schade die de benadeelde partij stelde te hebben geleden. De benadeelde partij kon zijn vordering bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/226626-18
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 18 december 2019 (regie zitting) en 2 juli 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.W. van Rijn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Rijnsburg, gemeente Katwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- ter hoogte van de kruising/splitsing van voornoemde weg met de [straat 2] een (lijn)bus, die bij de bushalte stilstond met daarachter een aantal auto's, in is gaan halen en/of (daarbij) heeft gereden met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- heeft gereden met en gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets, welke ter hoogte van de kruising/splitsing afsloeg, waardoor een ander te weten die bromfietser (genaamd [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde femur(heup)fractuur en/of een (aantal) fractu(u)r(en) in de voet, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Rijnsburg, gemeente Katwijk als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de [straat 1] , als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- ter hoogte van de kruising/splitsing van voornoemde weg met de [straat 2] een (lijn)bus, die bij de bushalte stilstond met daarachter een aantal auto's, in is gaan halen en/of (daarbij) heeft gereden met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- heeft gereden met en gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets, welke ter hoogte van de kruising/splitsing afsloeg, waardoor een ander te weten die bromfietser (genaamd [slachtoffer]
) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 21 maart 2018 is verdachte met zijn auto in botsing gekomen met de bromfiets van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Als gevolg van dit ongeluk heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of dit ongeluk is veroorzaakt door schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, dan moet de rechtbank beoordelen of door de gedragingen van de verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt dan wel kon worden veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij volgens de officier van justitie– kort gezegd – alleen bewezen kan worden dat de verdachte te hard heeft gereden en daardoor gevaar en/of hinder op de weg werd veroorzaakt. De officier van justitie heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van dat wat subsidiair meer aan hem ten laste is gelegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Volgens de verdediging is er geen causaal verband tussen het rijgedrag van de verdachte en de botsing met de bromfiets van [slachtoffer] . De verdachte heeft alleen bij het inhalen van de bus harder gereden dan was toegestaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
Verdachte reed op 21 maart 2018 op de [straat 1] te Rijnsburg, gemeente Katwijk, komende vanuit de richting [straat 3] en gaande in de richting van de [straat 4] .Op deze weg is de maximum toegestane snelheid 30 kilometer per uur. [2] [3]
Bij de bushalte op de [straat 1] stond een bus stil met daarachter meerdere stilstaande auto’s. Verdachte heeft deze auto’s en de bus ingehaald, waarbij hij gas bijgaf en ongeveer 50 kilometer per uur reed. Nadat de verdachte de bus had ingehaald, stuurde hij naar rechts en reed hij weer op de rechterweghelft (gezien vanuit zijn rijrichting) van de [straat 1] . [4] [5] Verdachte verklaart op de zitting dat hij toen ook nog te hard reed namelijk 40 à 45 kilometer per uur. [6]
Op het kruispunt van de [straat 1] en de [straat 2] , op het gedeelte van de rijbaan van de [straat 1] dat bestemd was voor verkeer richting de [straat 4] , zijnde de rijrichting van de auto van verdachte, is de auto van verdachte in botsing gekomen met de bromfiets van [slachtoffer] , waarbij de auto van de verdachte de bromfiets aan de rechter voorzijde heeft geraakt.
[slachtoffer] reed kort voor het ongeluk met zijn bromfiets op de rijbaan van de [straat 1] komende vanuit de richting van de [straat 4] en gaande in de richting van de [straat 3] en heeft geen gebruik gemaakt van het voor hem bestemde fiets/bromfietspad, dat gezien vanuit zijn rijrichting aan de rechterzijde van de rijweg lag. [slachtoffer] is vervolgens links de [straat 2] ingeslagen. [slachtoffer] had hierbij het verkeer dat hem op dezelfde weg tegemoet kwam voor moeten laten gaan.
De afstand vanaf de bushalte en de ongevalslocatie bedroeg ongeveer vijftig meter. [7]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij, nadat hij de bus had ingehaald, voorrang moest verlenen aan mogelijk van rechts komend verkeer vanuit de [straat 2] en dat hij zich daarom voornamelijk concentreerde op de rechterzijde van de weg. [8]
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6 van de WVW vereist onder meer dat er een causaal verband is tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Het gaat daarbij om de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan de factor (de culpa van de verkeersdeelnemer) die het delict en de tenlastelegging hebben aangewezen als oorzaak. Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte de bij de bushalte halterende bus, met daarachter een aantal stilstaande auto’s, heeft ingehaald en daarbij harder heeft gereden dan daar was toegestaan. Nadat de verdachte de bus had ingehaald is hij weer op de rechterhelft van de [straat 1] gaan rijden en naderde hij na ongeveer vijftig meter de kruising met de [straat 2] . Naar het oordeel van de rechtbank is de auto van de verdachte na de inhaalmanoeuvre nog een aantal seconden zichtbaar geweest op de rechterweghelft na het inhalen van de bus en had [slachtoffer] die tijd om de auto van de verdachte te kunnen zien voordat hij vanaf de [straat 1] links afsloeg naar de [straat 2] . Bij het linksaf slaan had hij voorrang moeten verlenen aan het tegemoet komend verkeer, te weten de auto van de verdachte. [slachtoffer] heeft dit echter niet gedaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich niet zodanig in het verkeer heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De door de rechtbank aannemelijk geachte en te bewijzen verkeersgedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank wel schuld op in de zin van artikel 5 WVW. De verdachte heeft bij het inhalen van de bus te hard gereden en daarbij niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer, omdat hij zich alleen concentreerde op de rechterkant van de weg. De verdachte heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierna bewezen is verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
subsidiair:
hij op 21 maart 2018 te Rijnsburg, gemeente Katwijk als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de [straat 1] , als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en
- een (lijn)bus, die bij de bushalte stilstond met daarachter een aantal auto's, in is gaan halen en daarbij heeft gereden met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur en
- heeft gereden met en gelet op de verkeersveiligheid en verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een eventueel op te leggen straf rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat het ongeluk lang geleden heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] medeschuld aan het ongeluk heeft gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag, door met een te hoge snelheid een bus en meerdere achter de bus stilstaande auto’s in te halen en vervolgens, nadat hij zich weer op zijn eigen weghelft bevond, alleen aandacht te hebben voor de rechterkant van de weg, omdat hij wist dat kort daarna een kruising kwam, waar hij voorrang moest verlenen aan van rechts komend verkeer.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het blanco strafblad van de verdachte gedateerd 10 december 2019.
De op te leggen straf
De rechtbank acht alles afwegende, en gelet op de omstandigheden dat het feit al langer geleden heeft plaatsgevonden en niet gebleken is dat de verdachte sinds die tijd een strafbaar feit heeft gepleegd, een geldboete van € 300, -- passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 13.999,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.499,67 aan materiële schade en € 12.500,-- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren, omdat het causaal verband ontbreekt tussen de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte en de schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 300,--;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 6 dagen;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.G.A. Wouters, voorzitter,
mr. S.W.E. de Ruiter, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018074385, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Katwijk, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 81).
2.Het verkort proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, blz. 45, onder “4”.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 4.
4.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2020.
5.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , blz. 16-18.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2020.
7.Het verkort proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, blz. 44, onder “ad c” en 46.
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2020.