Op 21 maart 2018 vond een verkeersongeval plaats te Rijnsburg, waarbij de verdachte met zijn auto in botsing kwam met de bromfiets van het slachtoffer. Het slachtoffer liep als gevolg van deze botsing letsel op. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuld had aan het ongeval volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet zodanig had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De auto van de verdachte was na een inhaalmanoeuvre nog zichtbaar op de weg, en het slachtoffer had de tijd om de auto te zien voordat hij linksaf sloeg. Het slachtoffer had voorrang moeten verlenen aan de verdachte, wat hij niet deed. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte bij het inhalen van een bus te hard had gereden en onvoldoende aandacht had voor het verkeer, wat gevaar op de weg veroorzaakte. Dit werd gekwalificeerd als schuld in de zin van artikel 5 WVW. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,-. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen causaal verband was tussen de handelingen van de verdachte en de schade die de benadeelde partij stelde te hebben geleden. De benadeelde partij kon zijn vordering bij de burgerlijke rechter indienen.