ECLI:NL:RBDHA:2020:6588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
NL18.3672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Mauritaanse burger op grond van ongeloofwaardigheid en medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een burger van Mauritanië die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd op 25 januari 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de aanvraag als ongegrond werd beschouwd. De eiser, geboren in 1980, stelde dat hij als slaaf was geboren en opgegroeid in Mauritanië, waar hij onder slechte omstandigheden werkte en mishandeld werd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom geen gebruik was gemaakt van een registertolk en dat de medische situatie van de eiser niet leidde tot een medische noodsituatie op korte termijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij slachtoffer was van slavernij en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet. De uitspraak werd gedaan in een enkelvoudige kamer, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3672

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Mangroelal & mr. C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 25 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Er is geen tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A. Mangroelal.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en eiser de gelegenheid gegeven schriftelijk te verklaren welke medische behandelingen hij momenteel ondergaat.
Bij brief van 28 november 2018 heeft eiser aangegeven dat hij onder specialistische behandeling is en heeft hiertoe stukken overgelegd.
Bij brief van 14 december 2018 heeft verweerder op de voornoemde brief van eiser gereageerd en de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak voor de duur van drie maanden aan te houden in verband met het laten verrichten van een medisch onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA).
De rechtbank heeft het verzoek van verweerder op 20 december 2018 toegewezen en de behandeling van het beroep voor een aanvullende periode van drie maanden aangehouden.
Bij bericht van 11 april 2019 heeft verweerder het door het BMA verrichte medisch advies van 8 april 2019 inzake de medische problematiek van eiser (hierna: het BMA-advies) overgelegd.
Bij brief van 26 april 2019 heeft eiser een reactie op het BMA-advies gegeven. Verweerder heeft daarop, bij brief van 14 mei 2019, gereageerd.
Op 26 maart 2020 en 11 mei 2020 heeft eiser respectievelijk een verslag van Stichting Fier en een compleet patiëntdossier ingebracht.
Een nader onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding (skype) plaatsgevonden op
4 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. C. van der Zijde. Tevens is de heer B.J. Kane als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1980 en burger van Mauritanië te zijn. Hij heeft op 3 mei 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als slaaf is geboren en opgegroeid in Mauritanië. Net als zijn moeder werkte hij als slaaf voor [A] , een Arabische-Berber. Eiser werkte vanaf zijn twaalfde als slaaf. Eiser werkte onder slechte omstandigheden, werd mishandeld en verkracht. In april 2017 is eisers moeder dood aangetroffen. Eiser vermoedt dat zij vermoord is, omdat zij niet meer als slaaf kon werken. Zijn moeder heeft tegen eiser gezegd dat hij moest vluchten. Na haar dood is eiser dan ook gevlucht.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) nationaliteit, herkomst en identiteit;
2) eiser werkte onder zeer slechte omstandigheden voor [A] , waarbij eiser werd mishandeld, ook door militairen;
3) eiser was een slaaf van [A] en
4) [A] heeft de moeder van eiser gedood.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit, herkomst en identiteit geloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser onder zeer slechte omstandigheden werkzaam was, werd mishandeld en verkracht en aan andere vernederingen werd blootgesteld. Verweerder gelooft echter niet dat eiser ook door militairen is mishandeld, dat eiser de slaaf was van [A] en dat eisers moeder door [A] is gedood.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. Eiser voert aan dat verweerder had moeten motiveren waarom geen gebruik is gemaakt van een Wolof registertolk.
7.1
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:600), waaruit volgt dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. In het derde lid is neergelegd dat gebruik kan worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. Nu verweerder in het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft overwogen dat er geen registertolken in de Woloftaal beschikbaar zijn, heeft verweerder daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van een registertolk. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Eiser voert aan dat hij wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt een slaaf te zijn. Zowel de bevolkingsgroep Toucoulour waartoe zijn vader behoorde, als de bevolkingsgroep Sarakhole waartoe zijn moeder behoorde, kennen een kastensysteem waarbij de laagste kaste die van de slaaf is.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser de slaaf van [A] was. Daarbij heeft verweerder terecht verwezen naar algemene landeninformatie over Mauritanië waaruit naar voren komt dat andere bevolkingsgroepen dan de Haratin, zoals de Toucoulour en de Sarakhole, weliswaar ook een traditie van slaven kennen maar dat een daadwerkelijke slavenpraktijk bij hen grotendeels niet meer bestaat. In het door verweerder overgelegde artikel van Gulf news staat hierover het volgende te lezen:
“The slave-descended population now constitutes a distinct Arabic-speaking group called the Haratine (also known as Black Moors). There are other ethnically Black groups in the country that also have a tradition of slave-owning, but the actual practice of slavery among those groups has largely ended today.”
Op grond van eisers eigen verklaringen heeft verweerder vervolgens niet ten onrechte geconcludeerd dat hieruit niet volgt dat eiser slaaf is. Hiertoe heeft verweerder in dit opzicht overwogen dat het zijn van slaaf niet strookt met de verklaringen van eiser dat hij soms geld kreeg van [A] , dat [A] een woning voor hem huurde in de stad in de periode dat eiser niet werkte, dat eiser zich vrij kon bewegen en niet beveiligd werd, en dat eiser getrouwd is met een niet-slaaf, kinderen met haar heeft gekregen en dit voor [A] geheim heeft kunnen houden. Onder slaaf wordt immers verstaan dat iemand het bezit is van een ander persoon, geen persoonlijke rechten heeft en niet over een eigen leven mag beschikken. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat daar in zijn geval sprake van was.
9. Eiser voert aan dat hij door meerdere organisaties, zoals VluchtelingenWerk Nederland, Gezondheidszorg Asielzoekers, Stichting Fier, het Schadefonds Geweldsmisdrijven subcommissie slachtofferschap mensenhandel en het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek, gesteund wordt en daarmee een begin van bewijs heeft geleverd dat hij slachtoffer is geweest van slavernij.
9.1
In het verweerschrift overweegt verweerder met betrekking tot deze beroepsgrond dat het in eerste instantie aan eiser is om door middel van zijn eigen verklaringen zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. De enkele omstandigheid dat eiser door meerdere organisaties gesteund wordt, maakt nog niet dat eiser geloofwaardig heeft verklaard over zijn asielrelaas. Zoals onder 8.1 reeds is geoordeeld, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser een slaaf was.
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de door hem aangevoerde landeninformatie die ziet op de gevolgen wanneer iemand zich onttrekt aan slavernij, te betrekken bij de beoordeling.
10.1
In het bestreden besluit heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de gevolgen van het onttrekken aan slavernij niet beoordeeld hoeven te worden, aangezien niet geloofwaardig is geacht dat eiser slaaf is geweest. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze beoordeling in het geval van eiser, die niet gezien wordt als ex-slaaf, achterwege kan blijven. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat het onaannemelijk is dat eiser enerzijds stelt dat het voor een slaaf vrijwel onmogelijk is te ontsnappen en anderzijds verklaart dat hij op een gemakkelijke wijze heeft weten te ontsnappen.
11. Eiser voert aan dat verweerder geen gedegen onderzoek heeft verricht naar zijn medische situatie waardoor niet kan worden geconcludeerd dat het uitblijven van medische behandeling niet tot een medische noodsituatie op de korte termijn zal leiden.
11.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht in het bestreden besluit heeft gesteld dat, anders dan eiser heeft aangevoerd, niet uit het FMMU rapport blijkt dat eiser suïcidaal zou zijn. Dat volgens eiser wel in het onderliggende verslag van het FMMU zou staan dat eiser heeft aangegeven dat hij suïcidale gedachtes heeft, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder op grond van het FMMU rapport reeds had moeten overgaan tot het aanvragen van een medisch advies van het BMA.
Naar aanleiding van de in beroep door eiser overgelegde medische gegevens heeft verweerder het BMA de opdracht gegeven een medisch onderzoek naar de medische problematiek van eiser te verrichten in het kader van de ambtshalve toets aan artikel 64 van de Vw. Uit het overgelegde BMA advies komt samengevat het volgende naar voren. Eiser heeft medische klachten. Zo heeft eiser pijnklachten ten gevolge van aambeien waarvoor door de chirurg medicatie voorgeschreven is. Tevens is eiser bekend met een stoornis in alcoholgebruik, angstklachten, insomniaklachten, suïcidegedachten en imperatieve hallucinaties. De klachten kennen een tendens van lichte verbetering tot lichte verslechtering en zijn over het algemeen gesproken altijd aanwezig geweest. Diagnostisch is sprake van een PTSS, een stoornis in alcoholgebruik en een somatisch-symptoomstoornis. Voor deze klachten staat eiser onder medische behandeling. Zo staat eiser onder behandeling van een chirurg, van de GGZ en verslavingszorg en gebruikt hij medicijnen. Traumabehandeling is geïndiceerd, maar eiser is daar op dit moment nog niet stabiel voor. De behandeling voor alcoholgebruik moet gelijktijdig lopen met de traumabehandeling. Bij het uitblijven van de genoemde behandelingen verwacht het BMA geen medische noodsituatie op korte termijn, nu er, voor zover bekend, geen sprake is geweest van klinische psychiatrische opnames, Bopz maatregelen, psychoses in het verleden of van andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging. Eiser heeft wel last van hallucinaties maar gebruikt geen antipsychotica zodat het BMA de hallucinaties niet van dien aard acht dat dit zal leiden tot onvoorspelbaar gedrag waarbij eiser een gevaar voor zichzelf of voor anderen kan vormen. Het BMA acht eiser in staat te reizen. Er zijn geen aanwijzingen dat enige medische voorziening door anderen (derden) noodzakelijk is. Wel wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van medische gegevens meeneemt en voldoende medicatie om de periode van de reis te overbruggen.
11.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) blijkt dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden.
11.3
Eiser voert aan dat het BMA-onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat het niet voldoet aan de eisen die hieraan gelet op het BMA-protocol worden gesteld. Eiser wijst erop dat het juridische kader van de aanvraag niet in het advies vermeld staat. De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat enkel het niet vermelden van het juridisch kader maakt dat het BMA-onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daarbij acht de rechtbank van belang dat voor eiser duidelijk moet zijn in welk juridisch kader het BMA-onderzoek is opgestart. Zoals verweerder in de brief van 14 mei 2019 heeft toegelicht, kon in het bestreden besluit geen medische toets plaatsvinden, omdat er geen medische gegevens waren overgelegd. Vandaar dat de medische stukken die eiser in zijn beroepsprocedure heeft overgelegd, reden waren voor verweerder alsnog de medische situatie van eiser te laten onderzoeken en de ambtshalve toets aan artikel 64 van de Vw te verrichten.
11.4
In het beroepsdossier heeft verweerder de nota van 11 januari 2019 geüpload. Uit deze nota blijkt welke vragen verweerder in eerste instantie aan het BMA heeft gesteld. Eiser heeft gelijk dat de nota van 22 februari 2019, op basis waarvan het BMA-onderzoek is verricht, niet in het beroepsdossier zit. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in de nota van 22 februari 2019 een extra alinea is opgenomen waarin de gang van zaken van de BMA-aanvraag van 11 januari 2019 is geschetst. Voor het overige komt de nota van
22 februari 2019 volgens verweerder volledig overeen met de nota van 11 januari 2019. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt waarop het onderzoek van het BMA is gebaseerd.
11.5
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat geen nadere informatie over eisers medische situatie bij Stichting Fier is opgevraagd niet dat het BMA-advies niet volledig is geweest. Uit het BMA-advies komt naar voren dat het BMA de door eiser overgelegde medische stukken van Stichting Fier en van de verpleegkundig specialist in de beoordeling heeft betrokken alsook informatie heeft opgevraagd bij de behandelend huisarts en de verpleegkundig specialist i.o. en psycholoog. Hieruit komt niet naar voren dat het BMA geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht noch dat het BMA-onderzoek niet actueel is.
11.6
De rechtbank ziet in het BMA-advies geen grond voor de stelling van eiser dat het BMA niet op de juiste wijze heeft beoordeeld of het uitblijven van de medische behandeling bij eiser tot een medische noodsituatie op de korte termijn zal leiden. Zoals hiervoor onder 11.1 is overwogen, heeft het BMA in de beoordeling betrokken dat in het geval van eiser geen sprake is geweest van klinische psychiatrische opnames, Bopz maatregelen, psychoses in het verleden of van andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging. De enkele omstandigheid dat het BMA niet expliciet in het advies heeft opgenomen dat het uitblijven van de genoemde medische behandelingen naar alle waarschijnlijkheid niet zal leiden tot eisers overlijden of een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (activiteiten dagelijks leven) tot gevolg zal hebben, maakt nog niet dat het BMA dit niet beoordeeld heeft. Nu het BMA heeft geoordeeld dat het uitblijven van medische behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op de korte termijn, hoeft niet beoordeeld te worden of medische behandeling voor eisers medische klachten aanwezig is in Mauritanië en of deze behandelmogelijkheden voor eiser persoonlijk ook toegankelijk zijn.
11.7
Op 26 maart 2020 en 11 mei 2020 heeft eiser nieuwe medische stukken, namelijk een verslag van Stichting Fier van 20 januari 2020 en een compleet patiëntdossier geprint op 11 mei 2020 ingebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat deze stukken dienen ter onderbouwing van de stelling dat het BMA-advies inmiddels verouderd is en dat er een verslechtering in eisers medische situatie is opgetreden. Hierbij wijst de gemachtigde in het bijzonder op hetgeen is opgenomen in het verslag van Stichting Fier onder behandelverloop. Hier staat dat de situatie vanaf de zomer is veranderd aangezien eiser toen gestopt is met drinken en roken. Hierdoor lijkt er een verbetering in lichamelijke fitheid te zijn gekomen en ook is er sprake van een vermindering van de algemene angstklachten. Eiser maakt gebruik van helpende gedachten en positieve zelfspraak. De PTSS-kenmerken zijn nog duidelijk aanwezig wat zich met name uit in herbelevingen in de vorm van wanen en nachtmerries. Deze klachten zijn volgens Stichting Fier soms zo sterk dat eiser suïcidale gedachten krijgt of zichzelf pijnigt. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de klachten van eiser enerzijds zijn afgenomen voor zover deze samenhingen met zijn alcoholgebruik. Anderzijds zijn de PTSS-kenmerken, de insomnia- en suïcideklachten nog immer aanwezig. Deze klachten heeft het BMA in zijn advies betrokken, zoals volgt uit hetgeen onder 11.1 is opgenomen. Uit het compleet patiëntdossier komt nog naar voren dat eiser zichzelf op 8 januari 2020 gesneden heeft. Waarom eiser dit heeft gedaan, is onduidelijk, maar hij geeft aan dat hij dit niet expres gedaan heeft om zichzelf van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door eiser in beroep overlegde stukken niet van een zodanige verslechtering van eisers medische klachten dat niet meer van de juistheid van het BMA-advies kan worden uitgegaan. Het enkele tijdsverloop sinds het uitkomen van het advies maakt nog niet dat dit advies verouderd is.
12. In zijn beroepsgronden verwijst eiser op enkele punten naar zijn zienswijze en verzoekt de rechtbank deze als herhaald en ingelast in zijn gronden te beschouwen.
12.1
De rechtbank overweegt hieromtrent dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte zienswijze. In beroep heeft eiser weliswaar verwezen naar zijn zienswijze, maar heeft hij niet nader gemotiveerd dat verweerder in zijn reactie hierop tekort is geschoten. Reeds hierom kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is gedaan op 10 juli 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel