ECLI:NL:RBDHA:2020:6575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens niet tijdig voldoen aan inburgeringsplicht

In deze zaak gaat het om een bestuurlijke boete die aan eiseres is opgelegd wegens het niet tijdig voldoen aan haar inburgeringsplicht op basis van de Wet inburgering. Eiseres, die analfabeet is en vanuit Spanje naar Nederland is gekomen, had aanvankelijk tot 14 december 2017 de tijd om het inburgeringsexamen te halen. Deze termijn werd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verlengd tot 21 augustus 2018, maar eiseres voldeed ook binnen deze verlengde termijn niet aan haar inburgeringsplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet de nodige inspanningen heeft geleverd om aan haar verplichtingen te voldoen, ondanks dat zij in een moeilijke situatie verkeerde met een gezin en een echtgenoot met psychische problemen.

De rechtbank oordeelt dat de minister alle omstandigheden van eiseres in overweging heeft genomen bij het opleggen van de boete van € 1.250,-. Eiseres had de mogelijkheid om ontheven te worden van de inburgeringsplicht door een traject van zeshonderd cursusuren te volgen, maar er is geen bewijs dat zij dit heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de boete heeft opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een lagere boete. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het inburgeringstraject bij de inburgeraar zelf ligt.

De uitspraak is gedaan door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2552
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2020 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.G.M. Haase),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Holtrop).
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 1.250,- opgelegd wegens het niet tijdig voldoen aan haar inburgeringsplicht.
Bij besluit van 13 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is op grond van de Wet inburgering (Wi) inburgeringsplichtig. Aanvankelijk moest eiseres voor 14 december 2017 het inburgeringsexamen hebben gehaald. Deze termijn is door verweerder in het besluit van 9 januari 2018 verlengd tot en met 21 augustus 2018, omdat eiseres tijdens haar inburgeringsperiode twee kinderen heeft gekregen. Eiseres is op die datum niet ingeburgerd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.250,-, omdat eiseres niet op tijd is ingeburgerd en haar dit te verwijten is. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres is in Nederland inburgeringsplichtig. Zij had op grond van analfabetisme ontheven kunnen worden van deze plicht, als zij een traject had doorlopen van zeshonderd cursusuren en een leerbaarheidstoets. Niet is gebleken dat eiseres daaraan heeft deelgenomen. Eiseres had ruim drie jaar de tijd om in te burgeren. Van haar hadden meer inspanningen verwacht mogen worden, ook al ondervond zij geen steun van haar echtgenoot.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft geen tijd gehad om de inburgeringscursussen of cursussen in het kader van haar analfabetisme te volgen. Zij is vanuit Spanje naar Nederland gekomen en had al haar tijd en aandacht nodig voor haar gezin. Hiermee, en met de psychische problemen van haar echtgenoot, is in het geheel geen rekening gehouden. Zij krijgt op geen enkele wijze hulp van verweerder. Eiseres wil wel inburgeren, maar kan dat
niet. Het besluit van verweerder is dan ook in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
4. De van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet tijdig heeft voldaan aan haar inburgeringsplicht. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of en in welke mate het eiseres te verwijten valt dat zij niet binnen de gestelde termijn ingeburgerd is en of er voor verweerder aanleiding bestond om af te zien van het opleggen van een boete of tot matiging over te gaan.
5.2 Uit het primaire en bestreden besluit blijkt dat verweerder alle door eiseres genoemde omstandigheden kenbaar en in onderlinge samenhang bij de beoordeling heeft betrokken. Het feit dat eiseres van Spanje naar Nederland is gekomen, (gesteld) analfabeet is, een gezin heeft en een echtgenoot met psychische problemen, betekent dat het voor haar moeilijker is om zich voor het examen voor te bereiden en dat succesvol af te leggen, maar hierin heeft verweerder geen reden hoeven zien voor verminderde verwijtbaarheid aan haar zijde. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat van eiseres, in de ruim drie jaren die zij heeft gekregen om in te burgeren, meer inspanningen verwacht hadden mogen worden om hieraan te voldoen, dan wel aan te tonen dat zij niet kon inburgeren. Eiseres heeft echter geheel geen inspanningen verricht om te voldoen aan haar inburgeringsplicht. Zij had hulp kunnen vragen, zowel voor haar studie als voor de zorg voor de kinderen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen plicht op hem rust om inburgeraars te helpen met het inburgeringstraject. De inburgeraar is hier zelf voor verantwoordelijk.
5.3 Eiseres heeft nagelaten haar stelling dat er sprake is van strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur te onderbouwen, zodat deze gepasseerd wordt.
5.4 Op grond van het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden een boete opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een evenredige boete, nu de boete in lijn is met de door verweerder gehanteerde beleidsregel. Voor een lagere boete bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Tijsma, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage | Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht

Op grond van artikel 5:41 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Op grond van artikel 5:46, eerste lid, van de Awb bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Op grond van het tweede lid stemt het bestuursorgaan, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Wet inburgering

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wi is inburgeringsplichtig de vreemdeling, die rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die
a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft, of
b. geestelijke bedienaar is.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wi verwerft de inburgeringsplichtige binnen drie jaar mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen en kennis van de Nederlandse samenleving.
Op grond van het tweede lid heeft de inburgeringsplichtige aan de inburgeringsplicht voldaan indien hij:
a. het door Onze Minister vastgestelde examen heeft behaald, of
b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, heeft behaald.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wi legt Onze Minister een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, genoemde termijn aan de inburgeringsplicht heeft voldaan.
Op grond van artikel 32 van de Wi stelt Onze Minister in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog aan de inburgeringsplicht moet voldoen.
Op grond van artikel 34, aanhef en onder a, van de Wi, kan de bestuurlijke boete niet hoger zijn dan € 1.250,- voor het niet naleven van artikel 7, eerste lid.