ECLI:NL:RBDHA:2020:6546
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk ongegrond beroep asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuursrechter het onderzoek kan sluiten indien het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het bestreden besluit terecht heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Duitsland had het verzoek om terugname van Nederland op 11 februari 2020 aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onterecht heeft geconcludeerd dat hij meerderjarig is en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn situatie in Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare informatie en de conclusies van de betrokken instanties, zoals de Afdeling Vreemdelingenpolitie en de IND, terecht heeft aangenomen dat eiser meerderjarig is. Bovendien heeft eiser niet aangetoond dat er in Duitsland sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.