ECLI:NL:RBDHA:2020:6541
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing gezinshereniging op basis van niet-rechtsgeldig huwelijk onder Afghaans recht
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor gezinshereniging. De eiseres, een Afghaanse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf om bij haar referent, die een verblijfsvergunning asiel had verkregen na bekering tot het christendom, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat het islamitische huwelijk dat zij met de referent had gesloten, volgens de Afghaanse wet niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank stelde vast dat de referent in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel, maar dat het huwelijk tussen eiseres en referent niet rechtsgeldig was volgens het Afghaanse Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat de Afghaanse wetgeving bepaalt dat een moslima niet met een niet-moslim mag trouwen, waardoor het huwelijk nietig is. Eiseres betoogde dat het huwelijk geldig was omdat er een huwelijksakte was afgegeven door de Afghaanse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat dit slechts een vermoeden van rechtsgeldigheid is dat weerlegd kan worden.
De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van een duurzame en exclusieve relatie met de referent, en dat de overgelegde WhatsApp-berichten niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.