Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres 1] , (eiseres 1)
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers van Ethiopische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit een moeder en haar kinderen, hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel van nareis en verblijf bij familie op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de identiteit van de moeder niet aannemelijk kon worden gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat ook de identiteit van de kinderen niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun identiteit aan te tonen. De overgelegde documenten, zoals geboorteaktes, waren niet voldoende omdat er geen pasfoto's bij waren gevoegd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen DNA-onderzoek heeft gelast, omdat er geen bewijsnood was. De eisers voerden aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met hun bijzondere omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de situatie van de eisers in de besluitvorming had meegewogen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet in staat waren hun identiteit aannemelijk te maken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.