ECLI:NL:RBDHA:2020:6501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
8352677 RL EXPL 20-3294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal door werknemer; beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag en de vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Merkur Casino Boskoop B.V. en een werknemer die op staande voet was ontslagen. De werknemer had op 17 augustus 2019 een aanzienlijk bedrag van € 140.600,00 in contanten uit het casino weggenomen, wat leidde tot zijn ontslag op 22 augustus 2019. De werkgever, Merkur, vorderde schadevergoeding van de werknemer op grond van toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad. De werknemer voerde aan dat hij het dienstverband eenzijdig had opgezegd door het wegnemen van het geld, en dat er dus geen sprake meer kon zijn van een ontslag op staande voet.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer erkende het geld te hebben weggenomen en dat dit een toerekenbare tekortkoming vormde. De rechter concludeerde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer niet had aangetoond dat hij het dienstverband eerder had beëindigd. De kantonrechter wees de vordering van Merkur toe, waarbij de werknemer werd veroordeeld tot betaling van het onterecht weggenomen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De totale schadevergoeding die de werknemer aan Merkur moest betalen, werd vastgesteld op € 154.552,98, inclusief proceskosten van € 2.761,52.

De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van diefstal door een werknemer en de voorwaarden waaronder een ontslag op staande voet kan worden gerechtvaardigd. De kantonrechter bevestigde dat de werknemer aansprakelijk was voor de schade die de werkgever had geleden als gevolg van zijn onrechtmatige daad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Rolnr.: 8352677 RL EXP 20-3294
30 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Merkur Casino Boskoop B.V.,
gevestigd te Boskoop,
eisende partij,
hierna te noemen: Merkur,
gemachtigde: mevr. mr. M.G. Blokziel,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: werknemer,
gemachtigde: mevr. mr. B. Petkova (Baumgarten c.s. Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 december 2019 met acht producties (nrs. 1 tot en met 8);
  • het verwijzingsvonnis van team handel van deze rechtbank van 26 februari 2020;
  • de conclusie van antwoord van 15 april 2020.
1.2
Op 23 juni 2020 heeft de mondelinge behandeling in deze zaak plaatsgevonden. Daarbij zijn namens Merkur [betrokkene] verschenen samen met de gemachtigde van Merkur en is werknemer in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde. Van hetgeen tijdens de comparitie van partijen is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 18 juli 2019 hebben Merkur en werknemer een arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) voor bepaalde tijd voor de duur van zes maanden vanaf 18 juli gesloten. De functie van werknemer was Assistent Casinomanager. Het brutosalaris van werknemer bedroeg € 2.154,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.2
De arbeidsovereenkomst kent een overeengekomen proeftijd van een (1) maand.
2.3
Artikel 22 van de arbeidsovereenkomst bepaalt onder meer:
De werknemer verklaart bekend te zijn met het feit dat de werkgever camerabewaking heeft geïnstalleerd en dat de werkzaamheden van de werknemer via de camera en eventueel video- of digitale opnamen worden vastgelegd. (….) Van de camerabeelden zal eveneens gebruik gemaakt mogen worden indien werkgever zich beroept op aanwezigheid van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW.
2.4
Op 17 augustus 2019 heeft werknemer tussen 08:00 en 09:00 uur een bedrag van
€ 140.600,00 in contanten weggenomen uit het casino van Merkur te Boskoop. Op diezelfde dag heeft Merkur aangifte gedaan van diefstel van het geld.
2.5
Uit de bij dagvaarding overgelegde camerabeelden is te zien dat een persoon bij Merkur geld wegneemt uit (onder meer) de kluis bij Merkur en vervolgens het bedrijfspand verlaat. Werknemer ontkent niet dat hij de persoon op de camerabeelden is.
2.6
Op 19 augustus 2019 is werknemer door de politie in verzekerde bewaring gesteld op verdenking van overtreding van artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
2.7
Uit het proces-verbaal van de politie van 19 augustus 2019 blijkt dat werknemer de verduistering van een bedrag € 140.600,00 heeft bekend.
2.8
Op 22 augustus 2019 heeft Merkur werknemer op staande voet ontslagen.

3.De vordering

3.1
Merkur vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I.) voor recht te verklaren, dat werknemer op grond van toerekenbare tekortkoming/onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door Merkur als gevolg daarvan geleden schade; (II.) werknemer te veroordelen om aan Merkur te betalen een bedrag van € 140.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; (III.) werknemer te veroordelen tot betaling van
€ 14.843,78 als vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW; (IV.) werknemer te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele betaling, vermeerderd met een voorwaardelijke veroordeling tot voldoening van het nasalaris, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden.
3.2
Aan haar vordering legt Merkur ten grondslag dat werknemer een bedrag van
€ 140.600,00 in contanten onwederrechtelijke heeft weggenomen, welk bedrag werknemer dient terug te betalen. Daarnaast vordert Merkur de wettelijke vergoeding van artikel 7:677 lid 2 BW, omdat Merkur als gevolg van de diefstal van het geld op staande voet heeft ontslagen.

4.Het verweer

4.1
Werknemer voert het verweer dat er op 22 augustus 2019 geen sprake meer kon zijn van een ontslag op staande voet. Het feit dat hij op 17 augustus 2019 met
€ 140.600,00 aan contanten in zijn rugzak de bedrijfsruimte van Merkur heeft verlaten had Merkur moeten opvatten als de onmiskenbare intentie van werknemer om niet meer terug te keren en dient te worden opgevat als een geldige eenzijdige opzegging van het dienstverband binnen de proeftijd.

5.De beoordeling

5.1
De vordering van Merkur valt uiteen in twee delen. Het eerste deel betreft een verklaring voor echt dat het wegnemen van de contanten een toerekenbare tekortkoming dan wel een onrechtmatigde daad is en dat als gevolg daarvan werknemer veroordeeld moet worden het weggenomen bedrag van € 140.600,00 aan Merkur terug te betalen.
5.2
Tegen dit deel van de vordering voert werknemer geen verweer, sterker nog hij erkent dat hij € 140.600,- bij Merkur heeft weggenomen. Daarom zullen deze twee vordering als door werknemer erkend worden toegewezen, met dien verstand dat op toe te wijzen bedrag een bedrag van € 890,80 netto in mindering moet strekken als het loon waarop werknemer nog over augustus 2019 recht heeft. Dat werknemer nog recht heeft op dat bedrag wordt door Merkur erkend. Daarom zal per saldo een bedrag van
€ 139.709,20 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding.
5.3
In beginsel is een werknemer op grond van artikel 7:677 lid 2 BW een vergoeding verschuldigd indien de werknemer door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, en de werkgever van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Door werknemer wordt dit uitgangspunt niet betwist en ook staat het op 22 augustus 2019 gegeven ontslag op staande voet vast, omdat niet gebleken is dat werknemer dat ontslag heeft aangevochten.
5.4
Niettemin stelt werknemer met zoveel woorden dat nog voordat Merkur hem op 22 augustus 2019 ontslag op staande voet gaf, de arbeidsovereenkomst al geëindigd was, omdat hij de arbeidsovereenkomst al eerder op regelmatige wijze tijdens de proeftijd had beëindigd. Het op 22 augustus 2019 gegeven ontslag op staande voet kon daardoor geen effect meer sorteren.
5.5
De kantonrechter gaat in zoverre mee met de stelling van werknemer dat tijdens proeftijd een werknemer een arbeidsovereenkomst eenzijdig kan opzeggen, zonder verdere verplichtingen over en weer. Niettemin vereist een opzegging een rechtshandeling (namelijk de beëindiging van een rechtsverhouding, in voorliggend geval de arbeidsovereenkomst) door degene die wil opzeggen en volgens artikel 3:33 BW vereist een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
5.6
De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat werknemer op de bewuste 19 augustus 2019 een grote som geld bij Merkur heeft weggenomen en daarmee het pand van Merkur heeft verlaten op zich niet aan te merken is en uit te leggen als een ondubbelzinnige wilsverklaring dat werknemer niet meer zou terugkeren. Dat geldt te meer omdat bij het verlaten van het pand niemand aanwezig was, die het gedrag van werknemer heeft opgemerkt. Ook het feit dat Merkur later de camerabeelden heeft teruggezien is niet uit te leggen als een duidelijke wilsverklaring van werknemer aan Merkur. Op zichzelf genomen is aan het verlaten van het pand door werknemer niets opmerkelijks te zien. Dat geldt ook voor de beelden van het wegnemen van het geld. Ook dat is niet aan te merken als een wilsverklaring aan Merkur. Het kan zijn, en waarschijnlijk is het ook zo, dat werknemer niet meer de intentie had om bij Merkur terug te keren, maar van een aan Merkur gerichte wilsverklaring is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Ook het feit dat Merkur, hangende het onderzoek door de politie, berust zou hebben in het feit dat werknemer niet meer op het werk verscheen, is niet aan te merken als dat Merkur berust zou hebben in een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De conclusie moet dus zijn dat werkgever niet de arbeidsovereenkomst door middel van een rechtshandeling heeft beëindigd. De arbeidsovereenkomst is pas geëindigd door het ontslag door Merkur op 22 augustus 2019.
5.7
Uit het voorgaande vloeit voort dat de regeling van artikel 7:677 lid 2 BW onverkort van toepassing is en dat, nu Merkur dat van werknemer vordert, werknemer de betreffende vergoeding verschuldigd is. Op grond van artikel 7:677 lid 3 onder b. BW is het bedrag van de vergoeding het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst nog zou hebben voortgeduurd. Merkur heeft dat bedrag berekend op € 14.843,78 en tegen de hoogte van dat bedrag heeft werknemer geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal daarom bij het toewijzen van dit deel van de vordering van Merkur van dat bedrag uitgaan.
5.8
Als de vrijwel geheel in het ongelijk gestelde partij zal werknemer worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Merkur, begroot op € 2.761,52 en tot de nakosten, als na te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt werknemer om aan Merkur te betalen een bedrag van € 154.552,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 139.709,20 met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt werknemer in de proceskosten aan de zijde van Merkur, begroot op
€ 2.761,52, waarvan € 1.682,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd de nakosten tot een bedrag van € 120, indien werknemer niet vrijwillig binnen 14 dagen aan dit vonnis voldoet en betekening van het vonnis noodzakelijk blijkt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten, te berekenen vanaf de dag van betekening van het vonnis:
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.