Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beslissing
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Eritrese eiser. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. Vollebergh, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. van Gils, dat zijn aanvraag voor een mvv in het kader van nareis was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat was om de familierechtelijke relatie met zijn biologische ouders aannemelijk te maken. De eiser had geen bewijs kunnen overleggen van de identiteit van zijn vader en de relatie met zijn moeder was ook niet voldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de voogdijverklaring die door de eiser was overgelegd, niet als bewijs kon dienen voor de gestelde pleegkind-pleegouder relatie, omdat deze niet voldeed aan de vereisten en bovendien na het vertrek van de eiser uit Eritrea was opgesteld.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de verklaringen van de eiser en de referent tegenstrijdig waren, wat de geloofwaardigheid van hun verklaringen ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor de mvv ongegrond was, omdat niet was komen vast te staan wie de biologische ouders van de eiser waren en of hij nog tot hun gezin behoorde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.