ECLI:NL:RBDHA:2020:6489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
19/4161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van Wob-verzoek door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft opposant K. verzet aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem niet-ontvankelijk verklaarde. Het beroep was ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek. De rechtbank had op 29 januari 2020 geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de ingebrekestelling door opposant prematuur was ingediend. Opposant stelde dat hij de verlengingsbrief van het college niet tijdig had ontvangen, waardoor hij nog belang had bij de procedure. Het college daarentegen stelde dat de verlengingsbrief op 5 juli 2019 was verzonden en daarmee tijdig was. Tijdens de zitting op 29 juni 2020 heeft het college bewijs geleverd van de verzending van de verlengingsbrief.

De verzetrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De verzetrechter heeft de argumenten van opposant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de verlengingsbrief op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft de ingebrekestelling van opposant terecht als prematuur aangemerkt, omdat het college op het moment van de ingebrekestelling nog niet in gebreke was. De verzetrechter heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, verzetrechter, op 6 juli 2020, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4161 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 op het verzet van

K. [opposant] (hierna: [opposant] ), te [domicile] , opposant.

Procesverloop

Opposant (hierna: [opposant] ) heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: het college) op zijn Wob-verzoek.
Bij uitspraak van 29 januari 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[opposant] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
[opposant] heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. [opposant] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van Buren en E. de Weers.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat [opposant] de ingebrekestelling prematuur heeft ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
3. [opposant] voert, kort samengevat, aan dat de verlengingsbrief van het college van 3 juli 2019 (hierna: verleningsbrief) door hem niet tijdig is ontvangen. Op de datum van het instellen van beroep was [opposant] nog niet bekend met de verlengingsbrief waardoor hij nog belang heeft bij de procedure nu hij het griffierecht door het college vergoed wenst te zien.
4. Het college stelt zich daarentegen op het standpunt dat de verlengingsbrief weliswaar gedateerd is op 3 juli 2019, maar verzonden is op 5 juli 2019, en daarmee tijdig verzonden is. Daartoe legt het college een printscreen over uit haar verzend- en registratiesysteem Verseon, waaruit blijkt dat de verlengingsbrief op 5 juli 2019 is ingeboekt. In dit verband verwijst het college naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013BZ9036 waaruit blijkt dat Verseon een deugdelijk verzend- en administratiesysteem wordt aangemerkt.
5. De verzetrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Volgens artikel 7:10, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft het verdagen van de beslistermijn het karakter van een besluit.
5.2
In haar uitspraak van 10 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617) heeft de Afdeling het volgende overwogen:
“De hoogste bestuursrechters hanteren alle als uitgangspunt (zie voor een uitspraak van de Afdeling de uitspraak van 18 augustus 2010 in zaak nr. 201000189/1/H3, www.raadvanstate.nl) dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnde document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.”
5.3
Niet in geschil is dat het college het verlengingsbesluit besluit niet aangetekend heeft verzonden. Gelet op de overwegingen in de hierboven vermelde uitspraak van de Afdeling moet dan beoordeeld worden of het college aannemelijk heeft gemaakt dat zij het verlengingsbesluit, zoals door verweerder gesteld, op 5 juli 2019 en daarmee tijdig, naar [opposant] heeft verzonden.
5.4
Het college heeft uiteengezet en ook ter zitting nader toegelicht dat het verlengingsbesluit door de betrokken medewerkster die belast was met het verzenden van de brief, op 5 juli 2019 is aangeboden bij het postagentschap. Ter zitting heeft deze medewerkster een en ander expliciet bevestigd. Gelet hierop op acht de verzetrechter het aannemelijk dat het verlengingsbesluit op 5 juli 2019 en daarmee tijdig naar [opposant] is verzonden. De conclusie is dan ook dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het verlengingsbesluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Conform artikel 3:40 in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is dit besluit dan ook op dat moment in werking getreden. Met de verzending van het verlengingsbesluit heeft het college de beslistermijn dus met vier weken verlengd. De conclusie moet dan ook zijn dat opposant het college in gebreke heeft gesteld voordat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank heeft deze ingebrekestelling dan ook terecht en op goede gronden aangemerkt als prematuur, omdat het college op 7 juli 2019 nog niet in gebreke was om op het verzoek te beslissen.
6. In wat [opposant] heeft aangevoerd, ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 januari 2020. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, verzetrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is gedaan op 6 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier verzetrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.