Op 1 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een zorgmachtiging verleend aan een vrouw, geboren in 1971, op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg en artikel 6.5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De officier van justitie had op 15 mei 2020 een verzoek ingediend voor deze zorgmachtiging, die noodzakelijk werd geacht vanwege de psychische stoornis van betrokkene, die lijdt aan een paranoïde psychose in het kader van schizofrenie. De rechtbank oordeelde dat er ernstig nadeel zou ontstaan zonder verplichte zorg, waaronder gevaar voor ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, gezien het gebrek aan ziekte-inzicht en de ambivalente houding van betrokkene ten aanzien van noodzakelijke zorg.
Tijdens de zitting op 17 juni 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de officier van justitie, de raadsvrouw van betrokkene en een deskundige. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de zorgmachtiging verleend voor een periode van zes maanden. De machtiging omvatte onder andere het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles, en het beperken van de bewegingsvrijheid van betrokkene. De rechtbank benadrukte dat het van belang is dat betrokkene na haar preventieve hechtenis niet op straat komt te staan, maar direct doorstroomt naar een accommodatie voor klinische opname. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend tot en met 1 januari 2021, met de mogelijkheid om de zorg te evalueren en aan te passen indien nodig.