In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving van 12 maart 2014 tot en met 31 december 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en vanaf 1 januari 2018 een uitkering op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). De gemeente heeft de uitkering van eiser herzien en teruggevorderd op basis van de veronderstelling dat eiser inkomsten uit de handel in verdovende middelen had en zijn inlichtingenplicht had geschonden. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de conclusie dat eiser zich de feitelijke beschikkingsmacht over een Volkswagen Golf had verschaft. De rechtbank oordeelt dat de door de gemeente aangevoerde gegevens niet voldoende zijn om te concluderen dat eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 mei 2017 als bezitter van de Volkswagen moet worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de herziening en terugvordering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier.