In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Ghanese vrouw geboren in Nederland, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en familieleven waarborgt. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die oordeelde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor eiseres om haar privé- en familieleven in Ghana voort te zetten.
Eiseres voerde aan dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 EVRM, omdat zij een sterke band had met Nederland en haar tante, die een adoptieverzoek had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat het adoptieverzoek na het bestreden besluit was ingediend en dat dit niet bij de beoordeling kon worden betrokken. De rechtbank wees het verzoek van eiseres om de uitspraak aan te houden in afwachting van het adoptieverzoek af en concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het EVRM opleverde.
De rechtbank benadrukte dat de belangen van eiseres in de belangenafweging door de staatssecretaris voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had gesteld dat er geen objectieve belemmeringen waren voor eiseres om haar leven in Ghana voort te zetten, ondanks de moeilijkheden die zij zou ondervinden bij terugkeer. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.