ECLI:NL:RBDHA:2020:6316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen terugkeerbesluit na afwijzing asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met Eritrese nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 6 februari 2019 was afgewezen. Bij dat besluit werd tevens een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij de eiser werd opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten en een inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. Op 4 oktober 2019 heeft de staatssecretaris opnieuw een terugkeerbesluit aan de eiser uitgereikt, waarop de eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de procedure tegen het afwijzende besluit van de asielaanvraag de rechtsgevolgen van dat besluit had kunnen aanvechten. Hierdoor was er geen noodzaak voor een afzonderlijk terugkeerbesluit na de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit van 4 oktober 2019 geen nieuw besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat er geen beroep openstaat tegen dit besluit. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser dan ook niet-ontvankelijk.

Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de eiser geen beroepsgronden heeft ingediend tegen het inreisverbod. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze later alsnog worden gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 6 februari 2019 is deze aanvraag afgewezen, vastgesteld dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en hem opgedragen Nederland te verlaten. In het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw vastgesteld dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten.
1.2.
Bij besluit van 6 februari 2019 is de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Hierbij is eiser vermeld dat het besluit tevens als terugkeerbesluit geldt en hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser is opgedragen om Nederland binnen vier weken te verlaten. Tevens is tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het besluit en voert aan dat het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser betoogt voorts dat verweerder niet heeft gehandeld overeenkomstig de vereisten die zijn neergelegd in het arrest Boudjlida van het Hof van Justitie van de Europese unie van 11 december 2014, nr. C-249/13 (ECLI:EU:C:2014:2431) (arrest Boudjlida). Gelet op het voorgaande is volgens eiser tevens sprake van een motiveringsgebrek en strijdigheid met het verdedigingsbeginsel. Tot slot stelt eiser dat hem ten onrechte geen langere termijn voor vertrek is verleend. Eiser beroept zich hierbij op artikel 7, tweede en derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: Terugkeerrichtlijn).
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan het terugkeerbesluit van
4 oktober 2019 een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 6 februari 2019 afgewezen en daarbij tevens aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd met een vertrektermijn van 28 dagen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat eiser in de betreffende procedure, gericht tegen het besluit op de asielaanvraag, de juistheid van de vaststelling van de rechtsgevolgen van dat besluit aan de orde kon stellen. Als gevolg daarvan bestaat geen grond om aan te nemen dat van een doeltreffend rechtsmiddel, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, geen sprake is. Hieruit volgt dat, na het afwijzende besluit op de asielaanvraag van eiser geen afzonderlijk terugkeerbesluit meer behoefde te worden genomen, behoudens voor zover hij na het afwijzende besluit uit de Europese Unie zou zijn vertrokken. Gesteld noch gebleken is echter dat eiser na indiening van zijn asielaanvraag de Europese Unie heeft verlaten.
4.3.
Nu de beslissing van 4 oktober 2019, ten aanzien van het terugkeerbesluit, aldus geen andere rechts- of andere gevolgen in het leven roept dan welke reeds in het leven zijn geroepen met de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, is het terugkeerbesluit van
4 oktober 2019 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan wel een met een dergelijk besluit gelijk te stellen handelen of nalaten. Dit betekent dat tegen het terugkeerbesluit van 4 oktober 2019 geen beroep openstaat.
4.4.
Het beroep zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De rechtbank overweegt tot slot dat eiser tegen het aan hem uitgevaardigde inreisverbod geen beroepsgronden heeft gericht.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.