ECLI:NL:RBDHA:2020:6315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag artikel 9-document op basis van schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een artikel 9-document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag werd op 24 mei 2019 afgewezen, omdat verweerder van mening was dat eiseres en haar Italiaanse echtgenoot een schijnhuwelijk waren aangegaan. Dit besluit werd in een later stadium, op 19 september 2019, bevestigd in het bestreden besluit, waartegen eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 9 juni 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat er geen sprake was van een schijnhuwelijk. Eiseres voerde aan dat zij en haar echtgenoot al een jaar samenwoonden en onderbouwde dit met diverse documenten, waaronder verklaringen van buren en een brief van de werkgever van haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder op goede gronden had geconcludeerd dat er sprake was van tegenstrijdige verklaringen over essentiële zaken, zoals hun eerste ontmoeting en het samenwonen.

De rechtbank overwoog dat verweerder het recht had om nader onderzoek te doen naar mogelijke misbruik van het recht op verblijf, zoals schijnhuwelijken. De rechtbank concludeerde dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en haar echtgenoot voldoende aanleiding gaven voor de conclusie dat het huwelijk was aangegaan met als doel om verblijf in Nederland te verkrijgen, wat in strijd is met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Boon).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (artikel 9-document), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [A] (referent) en een tolk, mevrouw Oublal.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiseres heeft op 9 november 2018 onderhavig verzoek ingediend om afgifte van een artikel 9-document waaruit blijkt dat zij rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan bij referent, van de Italiaanse nationaliteit. Op 24 april 2019 zijn eiseres en referent gehoord bij het IND kantoor in ’s-Hertogenbosch.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat naar zijn oordeel is gebleken dat eiser en referent een schijnhuwelijk zijn aangegaan: een huwelijk dat is gesloten met als enig doel het in de Unieburgerrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt.
3.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Volgens haar is geen sprake van een schijnhuwelijk. Dit wordt onderbouwd door de conclusie van het onderzoek dat de gemeente al eerder deed naar haar relatie met referent. Zij woont al een jaar samen met referent en heeft dit onder meer onderbouwd met een overgelegde brief van de werkgever van referent en overgelegde verklaringen van de broer van referent en buren. Verweerder heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan deze stukken. Voorts zijn foto’s overgelegd van het grote huwelijksfeest waarop onder anderen de moeder van eiseres te zien is, die voor deze gelegenheid was overgekomen vanuit Marokko. De door verweerder gestelde tegenstrijdige verklaringen zijn oppervlakkig van aard. Ten onrechte is te veel gewicht toegekend aan details, zonder hierop door te vragen. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 35 van de Unieburgerrichtlijn kunnen de lidstaten maatregelen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in het geval van misbruik of fraude, zoals schijnhuwelijken, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Artikel 35 van de Unieburgerrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), waarin staat dat verweerder het rechtmatig verblijf kan beëindigen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf. In overweging 28 van de richtlijn worden schijnhuwelijken omschreven als huwelijken die zijn aangegaan met als enig doel het in de richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten. Uit paragraaf 4.2 van de in COM 2009, 313, neergelegde richtsnoeren inzake de Unieburgerrichtlijn blijkt dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer er een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat, waarbij zij zich kunnen baseren op eerdere analyses en ervaringen die aantonen dat er een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waarin misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen.
4.2.
Voor zover eiseres betwist dat verweerder nader onderzoek mocht doen naar de vraag of sprake is van misbruik, overweegt de rechtbank als volgt. In het primaire besluit heeft verweerder toegelicht op grond van welke indicatoren verweerder in eerste instantie onderzoeken heeft opgestart naar schijnhuwelijken. Dit begon bij een grote toename aan huwelijken tussen derdelanders en Unieburgers uit Oost-Europese lidstaten. Dat een huwelijk met een combinatie van een Marokkaanse derdelander en een Italiaanse Unieburger niet direct een indicator is voor een schijnhuwelijk, zoals eiseres ter zitting heeft betoogd, volgt de rechtbank. Verweerder heeft evenwel ook het grote leeftijdsverschil, het verschil in religie en het feit dat eiseres en referent elkaar tijdens de aanvraag bij het IND-loket nauwelijks verstonden in aanmerking mogen nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook nader onderzoek mogen doen naar de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij de Italiaanse taal inmiddels beter machtig is. Dat doet niet af aan de onderzoeksbevoegdheid van verweerder op grond van de toenmalige indicatoren.
4.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent op essentiële onderwerpen, waaronder de eerste ontmoeting, het huwelijksaanzoek, het samenwonen en de geloofsbelijdenis van eiseres. Hetgeen eiseres met betrekking tot de verschillen heeft aangedragen in beroep is onvoldoende om te concluderen dat verweerder ten onrechte de tegenstrijdige verklaringen aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Zo heeft eiseres ten aanzien van haar geloof bijvoorbeeld verklaard dat zij moslima is en vijf keer per dag bidt. Referent heeft ook verklaard dat eiseres moslima is, maar heeft daarnaast gesteld dat eiseres thuis niet bidt, omdat zij modern is en enkel aan de Ramadan doet. Referent zou de moeder van eiseres wel hebben zien bidden. De verklaring van eiseres in beroep, dat zij in de slaapkamer bidt waar referent niet bij is, strookt niet met de oorspronkelijke verklaring van referent dat eiseres thuis niet bidt. Voorts is dit moeilijk te rijmen met de verklaring van referent dat hij de moeder van eiseres, die streng gelovig zou zijn, wel heeft zien bidden. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat van eiseres en referent mag worden verwacht dat zij over dergelijke belangrijke onderwerpen meer eenduidige verklaringen kunnen afleggen. Dat referent na het aanhoren van de afwijkende verklaring van eiseres heeft verklaard dat zij wel bidt, doet niet af aan de tegenstrijdigheid van de eerdere verklaringen hierover. Ten aanzien van het samenwonen heeft eiseres voorts verklaard dat zij vanaf 28 september 2018, de dag van het huwelijk, is gaan samenwonen met referent. Referent heeft daarentegen verklaard dat zij in de eerste of tweede week van oktober zijn gaan samenwonen, omdat hij eerst ruimte moest maken in zijn huis. Verweerder heeft mogen stellen dat de nieuwe verklaring van eiseres, dat zij pas op 8 oktober 2019 is ingetrokken bij referent, niet kan worden gevolgd. Deze verklaring is in tegenspraak met haar eerdere verklaring en niet is aangegeven waarom eiseres hier later anders over verklaart.
Gelet op de hoeveelheid tegenstrijdige antwoorden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een schijnhuwelijk, dat aangegaan is met het enige doel eiseres een verblijf in Nederland te verschaffen, op welk recht zij anders geen aanspraak zou maken.
4.4.
Ten aanzien van het eerdere onderzoek dat de gemeente uitvoerde en de foto’s van het huwelijksfeest overweegt de rechtbank dat eiseres dit reeds in bezwaar al naar voren heeft gebracht en dat verweerder hier voldoende gemotiveerd op is ingegaan in het bestreden besluit.
4.5.
Dat eiseres met de verklaringen van buren en van de broer van referent heeft aangetoond dat zij al een jaar samenwoont met referent leidt voorts niet tot een ander oordeel. Zoals reeds in het verweerschrift gesteld, onderschrijven de verklaringen dat eiseres op het gestelde adres woont en met referent is getrouwd. Verweerder betwist echter niet dat eiseres en referent zijn gehuwd, maar betwist de motieven van het huwelijk. Voor zover deze verklaringen iets zeggen over de motieven van de relatie, nemen deze verklaringen niet weg dat er tijdens de procedure op belangrijke punten tegenstrijdig is verklaard, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld.
4.6.
De overgelegde brief van de werkgever van referent leidt evenmin tot een ander oordeel. Niet valt uit de brief op te maken dat referent in Nederland te werk zal worden gesteld omdat hij vaker bij zijn vrouw wil zijn, zoals door eiseres wordt betoogd.
5. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, faalt eveneens. Uitgangspunt is dat een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.