ECLI:NL:RBDHA:2020:6314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 25 april 2018, en het bezwaar daartegen werd op 20 juli 2019 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie had met haar stiefvader, referent, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel had. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een dergelijke relatie, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres niet als jongvolwassene kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante elementen had betrokken in zijn beoordeling en dat de afwijzing van de mvv op goede gronden was gedaan. Eiseres had ook geen bewijs geleverd dat de afwijzing in strijd was met het UNHCR Handbook of de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Turkse nationaliteit. Referent, [A] , is de stiefvader van eiseres. Aan referent is op 6 december 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 2 maart 2018 heeft referent de mvv-aanvraag namens eiseres ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij meerderjarig is en niet is aangetoond dat sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie met referent.
3.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij wenst verblijf bij haar stiefvader, haar moeder en broer. Wel degelijk is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. Eiseres woont momenteel niet zelfstandig en kan dat ook niet. Zij heeft een zeer speciale band met referent en heeft dagelijks contact met hem.
Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het UNHCR Handbook, WBV 2016/11, artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Niet alle relevante omstandigheden zijn meegewogen. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de afhankelijkheid van eiseres en met het feit dat referent een verblijfsvergunning asiel bezit. Ook heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de verslechtering van de mentale toestand van eiseres en referent als gevolg van de afgewezen aanvraag. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, onder b van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(…)
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin.
4.1. Uit het beleid van verweerder, uitgezet in paragraaf C2/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), blijkt dat hij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, van de Vw 2000, verleent als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt verweerder gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Voor zover in geschil is of verweerder eiseres als jongvolwassene had moeten aanmerken, stelt de rechtbank vast dat eiseres 27 jaar was toen referent in 2018 Nederland inreisde. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3761) volgt dat het niet onredelijk is van verweerder om voor het jongvolwassenbeleid een leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar te hanteren. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres terecht als niet-jongvolwassene aangemerkt.
5.2.
De rechtbank beoordeelt voorts of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Alleen als aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de gebruikelijke band tussen volwassen familieleden overstijgt, kan van een beschermenswaardig familieleven worden gesproken.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag van feitelijke aard is. Er kan pas worden gesproken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie indien er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn (zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 32 in het arrest A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606). Voor de beoordeling daarvan kunnen verschillende elementen relevant zijn, zoals: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003) geoordeeld dat uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind is vereist dat 'more than the normal emotional ties' bestaan, dat voor deze 'ties' onder meer financiële of materiële afhankelijkheid van belang kan zijn en dat de staatssecretaris hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. De staatssecretaris betrekt dan ook in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM en de Afdeling bij de beoordeling of tussen de desbetreffende vreemdeling en de desbetreffende referent voormelde 'ties' bestaan, onder meer of de gestelde afhankelijkheid tussen hen exclusief is.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder alle relevante elementen heeft betrokken, zoals de stelling dat eiseres nooit zelfstandig heeft gewoond, de gestelde financiële afhankelijkheid en de psychische gezondheid van eiseres en referent.
Verweerder heeft gemotiveerd dat eiseres niet heeft onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt dat zij vanaf haar achttiende levensjaar op het adres van referent heeft gewoond. Hierbij heeft verweerder van belang mogen achten dat de moeder en broer van eiseres wisselend hebben verklaard over waar eiseres woonachtig is. Alhoewel de moeder van eiseres correcties en aanvullingen heeft ingediend, is geen duidelijkheid verschaft over de reden dat in eerste instantie tegenstrijdig is verklaard. Ten opzichte van de gestelde financiële afhankelijkheid heeft verweerder de enkele stelling dat eiseres de pinpas van haar moeder gebruikt onvoldoende mogen achten. Verder blijkt uit de psychische problemen van eiseres en referent niet dat zij zodanig afhankelijk zijn van elkaar dat zij zonder wederzijdse zorg niet zelfstandig kunnen functioneren. Dat eiseres niet zonder haar stiefvader kan functioneren volgt ook niet uit de stelling dat eiseres niet zelfstandig kan wonen en nu bij haar grootmoeder in Turkije woont.
5.4.
Dat de afwijzing in strijd is met het UNHCR Handbook volgt de rechtbank niet. Uit dit document valt niet af te leiden dat eiseres in dit geval in aanmerking moet komen voor gezinshereniging.
5.5.
De rechtbank volgt evenmin het betoog van eiseres dat de afwijzing in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in lijn met artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn alle relevante elementen betrokken bij zijn beoordeling. Het feit dat referent in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel leidt niet tot een ander oordeel, nu dit niet van invloed is op de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
5.6.
Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 volgens jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2010:BO1555 en ECLI:NL:RVS:2015:3711) beperkt moet worden opgevat. Artikel 29 van de Vw 2000 biedt geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van “family life”, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM dient buiten voormelde bepaling plaats te vinden in een procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier, waar de door hen gewenste (volledige) toets aan artikel 8 van het EVRM wel kan plaatsvinden. Eiseres kan een daartoe strekkende aanvraag indienen.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de gevraagde mvv op goede gronden afgewezen.
7. Wat betreft het betoog van eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op de motivering van het besluit en wat namens eiseres daartegen in bezwaar is aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 14 mei 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.