In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2020 een beschikking gegeven inzake een opvolgende rechterlijke machtiging voor de duur van zes maanden, op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was ingediend op 3 maart 2020 en betrof een cliënt, geboren in 1950, die momenteel verblijft in een zorginstelling. De rechtbank heeft de noodzaak van de machtiging vastgesteld op basis van de psychogeriatrische aandoening van de cliënt, te weten Alzheimer, die leidt tot ernstig nadeel voor de cliënt en haar omgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, en dat de cliënt niet in staat is om zelfstandig terug te keren naar haar huis.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de specialist ouderengeneeskunde en de advocaat van de cliënt. De specialist bevestigde dat er weinig tot geen verbetering in de situatie van de cliënt is en dat zij zich verzet tegen de opname, hoewel er geen fysiek verzet is. De advocaat pleitte voor afwijzing van de machtiging, stellende dat er geen sprake is van weerstand en dat de cliënt vrijwillig in de accommodatie verblijft.
De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de cliënt onvoldoende consistent bereid is om vrijwillig opgenomen te zijn, en dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging is verleend voor de resterende duur van drie maanden, tot en met 24 september 2020, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is gegeven door rechter J.C. Sluymer, bijgestaan door griffier K.A.M. Boeije, en is vastgesteld op 7 juli 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.