ECLI:NL:RBDHA:2020:6292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/7096 & AWB 19/7097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvragen voor toegang en verblijf als familiepleegkinderen met betrekking tot onaanvaardbare toekomst in Sierra Leone

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van twee eiseressen, die mvv-aanvragen hadden ingediend in het kader van toegang en verblijf als familiepleegkinderen. De aanvragen werden afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat niet was gebleken dat de eiseressen een onaanvaardbare toekomst hadden in Sierra Leone. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de eiseressen niet voldeden aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning, zoals vastgelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank overwoog dat de eiseressen, die bijna zeventien jaar oud waren, niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet door andere familieleden in Sierra Leone konden worden verzorgd. Bovendien was de stelling dat de ouders van de eiseressen waren overleden niet voldoende onderbouwd. De rechtbank volgde de minister in zijn standpunt dat er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen persoonlijke, nauwe betrekkingen waren aangetoond tussen de eiseressen en de referent. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister niet ten onrechte van zijn hoorplicht had mogen afzien, aangezien de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. E. Frieling, en zal later openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/7096 en AWB 19/7097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres 2],
eiseres 2, V-nummer [V-nummer 2]
tezamen eiseressen
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 29 januari 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van [A] (referent) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseressen in het kader van toegang en verblijf als familiepleegkinderen afgewezen.
Bij besluiten van 22 augustus 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Referent is geboren op [geboortedatum 1] 1976 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft op 30 juli 2018 ten behoeve van eiseressen twee mvv-aanvragen in het kader van toegang en verblijf als familiepleegkinderen ingediend. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 2] 2002 en is van Sierra Leoonse nationaliteit. Eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 3] 2002 en is ook van Sierra Leoonse nationaliteit. Zowel de ouders van eiseres 1 als de ouders van eiseres 2 zouden op 14 augustus 2017 bij een modderstroomramp in Sierra Leone zijn omgekomen. Eiseres 1, die volgens referent een dochter is van zijn overleden zus en zwager, en eiseres 2, een dochter van zijn overleden broer en schoonzus, zijn in Sierra Leone tijdelijk ondergebracht in het gezin van een van hun schoolvriendinnen. De vader van de schoolvriendin, [B] , is aangesteld als tijdelijk voogd van eiseressen. Vanwege een gebrek aan tijd en aan financiële middelen zou [B] niet langer voor eiseressen kunnen zorgen. Daarnaast zouden er steeds vaker ruzies zijn ontstaan tussen eiseressen en de kinderen van [B] en aanvaarden eiseressen steeds minder zijn gezag.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de mvv-aanvragen afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiseressen een onaanvaardbare toekomst hebben in Sierra Leone. Er wordt dan ook niet voldaan aan de voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Volgens verweerder zijn de afwijzingen voorts niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat tussen eiseressen en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven. Referent heeft volgens verweerder onvoldoende persoonlijke, nauwe betrekkingen met eiseressen.
3. Eiseressen kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseressen stellen dat de mvv-aanvragen ten onrechte zijn afgewezen. Zij hebben in Sierra Leone namelijk geen aanvaardbare toekomst, nu zij daar niemand hebben om op terug te vallen. Zij zijn minderjarig, kunnen niet op eigen benen staan, hebben geen zelfstandig inkomen en geen dak boven hun hoofd. Van kinderen van zeventien jaar kan niet worden verlangd dat zij in Sierra Leone op eigen benen kunnen staan. Eiseres 1 is bovendien op 6 september 2019 slachtoffer geworden van verkrachting. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een e-mail met bijlagen van 21 oktober 2019 van B. Thalluh, Social Services Officer in Sierra Leone, overgelegd waarin het voormelde wordt bevestigd. Deze gebeurtenis alsmede de algemene veiligheidssituatie in Sierra Leone moeten door verweerder in zijn beoordeling worden betrokken. Verder hebben eiseressen reeds in bezwaar uitleg gegeven over de omstandigheid dat de namen van hun overleden moeders op de kwitanties van de huwelijksakten van hun ouders staan. Zij merken daarbij op dat de werkwijze in Nederland wellicht anders is dan die in Sierra Leone. Als verweerder van mening is dat de werkwijze in Sierra Leone niet anders kan zijn dan in Nederland, ligt het op de weg van verweerder om dat aan te tonen. Daarnaast voeren eiseressen aan dat er wel degelijk familie- of gezinsleven bestaat tussen eiseressen en referent. Referent is de enige op wie eiseressen kunnen terugvallen en heeft altijd financieel/materieel voor hun gezorgd. Referent heeft tevens als hoofdpersoon zeggenschap over eiseressen, zo blijkt uit de ‘Supervision Order’ van de kinderrechter en de ‘Letter of Attestation’ van 7 december 2018 van het Ministry of Social Welfare, Gender and Children’s Affairs waarin door [B] wordt ingestemd met het vertrek van eiseressen naar Nederland. Tot slot stellen eiseressen dat verweerder niet van zijn hoorplicht heeft mogen afzien.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 3.28, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000; en
b. die naar het oordeel van de minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
Paragraaf B7/3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) vermeldt, voor zover thans van belang, dat de IND aanneemt dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
Paragraaf B7/3.7.2 van de Vc 2000 vermeldt dat in aanvulling op de in artikel 3.28 van het Vb 2000 opgenomen voorwaarden, de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid verleent, als ook wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
1. het buitenlandse pleegkind is een bloed- of aanverwant als bedoeld in artikel 1:3 BW van de referent;
2.a. de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf
2.b. de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en
3. het gezag van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.
Ad 1. De referent moet een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, of oom of tante van het pleegkind zijn.
Ad 2. Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is zowel instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) als instemming van de autoriteiten in het land van herkomst vereist.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst voor eiseressen in hun land van herkomst. Verweerder heeft bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiseressen ten tijde van de bestreden besluiten bijna zeventien jaar waren en derhalve verwacht mag worden dat zij steeds minder afhankelijk zijn van de zorg van anderen. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiseressen niet door andere familieleden in Sierra Leona kunnen worden verzorgd, nu zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat er geen andere bloed- en aanverwanten meer in Sierra Leone wonen. De enkele stelling dat eiseressen geen andere familieleden in Sierra Leone hebben die voor hun kunnen zorgen, is daartoe onvoldoende. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseressen niet hebben aangetoond dat hun ouders zijn overleden (op 14 augustus 2017), nu de overlijdensakten tardief zijn en uit onderzoek door Bureau Documenten blijkt dat niet kan worden vastgesteld wanneer de overlijdens zijn geregistreerd noch of de akten inhoudelijk juist zijn. Verweerder heeft het bovendien bevreemdend kunnen achten dat op de kwitanties van de gewaarmerkte kopieën van de huwelijksakten staat vermeld dat door de moeder van eiseres 1 respectievelijk de moeder van eiseres 2 op 12 december 2018 leges zijn betaald voor de ontvangst van deze documenten, hetgeen tegenstrijdig is met hun gestelde overlijdensdatum. De stelling dat het gebruikelijk is in Sierra Leone dat bij het opvragen van een gewaarmerkte kopie van een huwelijksakte de kwitantie altijd op naam van de gehuwde vrouw komt te staan, leidt niet tot een ander oordeel nu eiseressen het gestelde niet met objectieve stukken hebben onderbouwd. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat de vrees van eiseressen voor seksueel geweld en de door eiseres 1 gestelde gebeurtenis op 6 september 2019 onvoldoende zijn voor een ander oordeel. Als eiseressen menen dat er vrees is voor zodanig geweld, kan dit worden aangevoerd in een asielprocedure. Tot slot valt niet in te zien waarom [B] , gelet op de stelling dat hij niet over voldoende financiële middelen zou beschikken, niet langer voor eiseressen kan zorgen nu referent stelt dat hij vanuit Nederland eiseressen financieel ondersteunt.
6.2.
Nu eiseressen niet voldoen aan de in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 opgenomen voorwaarde, heeft verweerder reeds hierom de mvv-aanvragen terecht afgewezen
.
6.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigering om aan eiseressen een mvv te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zich in dit verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat tussen eiseressen en referente sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken van persoonlijke, nauwe betrekkingen tussen eiseressen en referente, nu eiseressen hun hele leven in Sierra Leone hebben gewoond, referent al van voor de geboorte van eiseressen in Nederland woont en niet is gebleken dat referent en eiseressen elkaar vaak zien of vaak contact hebben. Evenmin is aangetoond dat referent betrokken is geweest bij de opvoeding van eiseressen. Dat referent vanuit Nederland sinds de geboorte van eiseressen financieel voor hun zorgt en stelt als hoofdpersoon zeggenschap over hen te hebben, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank overweegt dat deze financiële steun van referent aan eiseressen bovendien kan blijven plaatsvinden vanuit Nederland.
6.4.
Ten aanzien van het beroep op de schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van de bestreden besluiten en de gronden in de bezwaarschriften is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier, op 2 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.