ECLI:NL:RBDHA:2020:6283
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vrijstelling van het mvv-vereiste in het kader van gezinshereniging met bijzondere persoonlijke omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, in het kader van gezinshereniging met haar echtgenoot. Eiseres, een 66-jarige vrouw van Iraakse nationaliteit, had haar aanvraag ingediend op 21 maart 2019, maar deze was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris had ook een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiseres stelde dat zij in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste, onder verwijzing naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had nagelaten te beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste, gezien de bijzondere persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder haar leeftijd, medische klachten en de situatie van haar echtgenoot. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de omstandigheden van de pandemie in acht moest nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.