ECLI:NL:RBDHA:2020:6283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/7908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijstelling van het mvv-vereiste in het kader van gezinshereniging met bijzondere persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, in het kader van gezinshereniging met haar echtgenoot. Eiseres, een 66-jarige vrouw van Iraakse nationaliteit, had haar aanvraag ingediend op 21 maart 2019, maar deze was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris had ook een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiseres stelde dat zij in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste, onder verwijzing naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had nagelaten te beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste, gezien de bijzondere persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder haar leeftijd, medische klachten en de situatie van haar echtgenoot. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de omstandigheden van de pandemie in acht moest nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met ‘verblijf als familie of gezinslid’ bij haar echtgenoot [A] (referent) afgewezen en tevens aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 4 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 21 maart 2019 heeft zij haar onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Volgens verweerder komt eiseres niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verweerder heeft tevens aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang gelezen met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Zij beroept zich op het arrest K. en A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 9 juli 2015 (ECLI:EU:C:2015:453), het arrest Yön van het Hof van 7 augustus 2018 (ECLI:EU:C:2018:632) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1001). Verder is het onredelijk om eiseres een inreisverbod op te leggen. Haar hele familie woont namelijk in Nederland. De kinderen van eiseres kunnen haar mogelijk nog in Irak bezoeken, maar referent niet. Referent is 76 jaar en heeft vele medische klachten, waaronder hart- en bloeddrukklachten.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Niet in geschil is dat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder haar had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste.
5.2.
De Afdeling heeft in de genoemde uitspraak van 29 maart 2019 als volgt overwogen:
“4.3. Uit het arrest Yön volgt dat het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel vereist dat de regels voor de uitvoering van de verplichting voor een vreemdeling om vóór binnenkomst te beschikken over een visum, niet verder gaan dan noodzakelijk is om het daarmee nagestreefde doel te verwezenlijken. Onder bepaalde omstandigheden, waaronder een vanwege gezondheidsproblemen van een vreemdeling bijzondere afhankelijkheid van referent in combinatie met het feit dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet, kan volgens het Hof toepassing van dit visumvereiste in strijd zijn met dit beginsel.
4.4.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 8 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3389) volgt dat het mvv-vereiste zoals neergelegd in de nationale regelgeving op zichzelf genomen niet in strijd is met het doel en het nuttig effect van de richtlijn. Uit het arrest Yön (punt 80) volgt verder dat het mvv-vereiste op zichzelf genomen niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Zoals de staatssecretaris bovendien terecht aanvoert, biedt artikel 5, derde lid, van de richtlijn hem ruimte om te beoordelen wanneer zich passende gevallen voordoen waarin hij van vreemdelingen geen mvv eist. In artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000, zijn bepaalde gevallen uitgewerkt waarin de staatssecretaris vreemdelingen vrijstelt van het mvv-vereiste. De hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000 biedt de staatssecretaris daarnaast de mogelijkheid vreemdelingen vrij te stellen in zeer uitzonderlijke individuele gevallen (vergelijk de uitspraak van 26 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9212).
Uit de richtlijn en vaste jurisprudentie van het Hof (onder meer het arrest K. en A., punt 50 en 51) volgt echter dat gezinshereniging de algemene regel is, waardoor de staatssecretaris zijn beoordelingsruimte niet op zo'n manier mag gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn, namelijk de bevordering van gezinshereniging, en aan het nuttig effect daarvan. Zoals uit het arrest Yön volgt, moet de staatssecretaris bij zijn beoordeling daarnaast het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel betrekken. Gelet op dit beginsel en de richtlijn, legt de Afdeling de hardheidsclausule zo uit dat de staatssecretaris in bepaalde gevallen de omstandigheid dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet in zijn beoordeling of die vreemdeling in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste moet betrekken.
4.5.
Dergelijke gevallen zullen zich voordoen wanneer een vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert, die wellicht op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste, maar in combinatie met de omstandigheid dat die vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet er wel toe kunnen leiden dat het verder zou gaan dan noodzakelijk is indien de staatssecretaris vast zou houden aan het mvv-vereiste.
Concreet betekent dit het volgende. Indien een vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden aanvoert die op zichzelf genomen niet voldoende zijn om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, moet de staatssecretaris beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste indien die vreemdeling daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen. Uit het arrest Yön volgt immers dat de staatssecretaris al deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang moet beoordelen. Indien de staatssecretaris vervolgens tot de conclusie komt dat vasthouden aan het mvv-vereiste in zo'n geval inderdaad onevenredig bezwarend zou zijn, zal hij vervolgens toekomen aan de vraag of die vreemdeling ook daadwerkelijk aan alle materiële vereisten voldoet. Indien het antwoord op die vraag bevestigend is, zal de staatssecretaris die vreemdeling, onder toepassing van de hardheidsclausule, vrij moeten stellen van het mvv-vereiste. De vraag of een vreemdeling aan alle materiële vereisten voor gezinshereniging voldoet kan in zo'n geval dus niet pas aan de orde komen nadat de staatssecretaris de vreemdeling heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste, maar speelt al een rol bij de beantwoording van de vraag of die vreemdeling van dat vereiste moet worden vrijgesteld. De uitspraak van 8 april 2013 behoeft om deze reden in zoverre bijstelling.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres de volgende bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Eiseres en haar gezinsleden wonen al ruim 18 jaar in Nederland, eiseres is 66 jaar en referent is 76 jaar oud, eiseres en referent hebben medische klachten, hetgeen overigens nadere onderbouwing behoeft, in Irak is geen Nederlandse ambassade gevestigd waardoor eiseres naar een ander land zal moeten reizen en hoge kosten zal moeten maken om elders een mvv aan te vragen, eiseres is analfabeet, eiseres heeft zelf geen financiële middelen en referent leeft van een beperkt pensioen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of het, gelet op deze feiten en omstandigheden, onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste indien eiseres daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen. Door dit na te laten heeft verweerder niet alle feiten en omstandigheden in de beoordeling betrokken en het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Het in het verweerschrift ingenomen standpunt van verweerder dat niet aan de materiële vereisten wordt toegekomen, omdat volgens verweerder de aangevoerde feiten en omstandigheden evident niet wijzen op een onbillijkheid van overwegende aard bij toepassing van het mvv-vereiste, volgt de rechtbank niet gelet op de specifieke combinatie van aangevoerde feiten en omstandigheden.
6. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij hij voorts de omstandigheid kan betrekken dat momenteel sprake is van een pandemie als gevolg van het coronavirus.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- met ingang van 1 januari 2020 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 174,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier, op 2 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.