ECLI:NL:RBDHA:2020:6280
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit met vertrektermijn van 28 dagen en beroep ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit. Eiser, een Eritrese nationaliteitdrager, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen had opgelegd. Eiser stelde dat hij vanwege politieke problemen in Eritrea niet terug kon keren en dat het besluit in strijd was met artikel 3 van het EVRM. Hij voerde aan dat hij onvoldoende was gehoord en dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vereisten van het arrest Boudjlida van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank overwoog dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat de staatssecretaris op basis van de Vreemdelingenwet 2000 bevoegd was om het terugkeerbesluit op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende onderzoek had gedaan en eiser voldoende gelegenheid had geboden om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat het besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel van de Awb en oordeelde dat de gegeven vertrektermijn de wettelijk bepaalde maximale duur was.
Ten aanzien van het beroep op artikel 3 van het EVRM oordeelde de rechtbank dat dit buiten het beoordelingskader van de procedure viel, aangezien het asielgerelateerd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.