ECLI:NL:RBDHA:2020:6280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/8434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit met vertrektermijn van 28 dagen en beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit. Eiser, een Eritrese nationaliteitdrager, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen had opgelegd. Eiser stelde dat hij vanwege politieke problemen in Eritrea niet terug kon keren en dat het besluit in strijd was met artikel 3 van het EVRM. Hij voerde aan dat hij onvoldoende was gehoord en dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vereisten van het arrest Boudjlida van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank overwoog dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat de staatssecretaris op basis van de Vreemdelingenwet 2000 bevoegd was om het terugkeerbesluit op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende onderzoek had gedaan en eiser voldoende gelegenheid had geboden om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat het besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel van de Awb en oordeelde dat de gegeven vertrektermijn de wettelijk bepaalde maximale duur was.

Ten aanzien van het beroep op artikel 3 van het EVRM oordeelde de rechtbank dat dit buiten het beoordelingskader van de procedure viel, aangezien het asielgerelateerd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Eritrese nationaliteit. Op 4 oktober 2019 is eiser gehoord in verband met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. Vervolgens is eveneens op 4 oktober 2019 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen uitgevaardigd.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser stelt dat hij vanwege politieke problemen niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren, waardoor het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft hem te summier gehoord en daarmee niet heeft gehandeld overeenkomstig de vereisten die zijn neergelegd in het arrest Boudjlida van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 december 2014 (ECLI:EU:C:2014:2431). Ten onrechte is geen langere termijn voor vertrek verleend. Eiser beroept zich hierbij op artikel 7, tweede en derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn). Verweerder heeft daarnaast onvoldoende kennis vergaard bij de voorbereiding van het bestreden besluit, de belangen onvoldoende afgewogen en is niet nauwkeurig genoeg te werk gegaan bij het nemen van het bestreden besluit, waardoor sprake is van schending van het in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), dient de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 van de Vw 2000 bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 moet een vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken verlaten.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef. Op grond van artikel 61, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 heeft verweerder eiser daarom opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in wat eiser ten tijde van het gehoor heeft verklaard geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het terugkeerbesluit. Hiertoe bestaat evenmin aanleiding op grond van wat door eiser in beroep is aangevoerd. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 4 oktober 2019 blijkt dat verweerder heeft gevraagd wat eiser vindt van het voornemen om tegen hem een terugkeerbesluit op te leggen en ook heeft gevraagd naar redenen waarom verweerder hiervan af zou moeten zien. Eiser heeft daarop verklaard dat hij niet terug wil naar Eritrea en dat er veel politieke problemen in zijn land zijn waardoor hij niet terug kan. Verder heeft eiser geen bijzonderheden genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan zijn onderzoekplicht en eiser voldoende gelegenheid heeft geboden zijn persoonlijke omstandigheden en belangen naar voren te brengen. Verweerder is in zijn belangenafweging in het bestreden besluit bovendien in voldoende mate ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden. Eisers stelling dat het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel, volgt de rechtbank derhalve niet.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 7, tweede en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn overweegt de rechtbank dat het op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 niet mogelijk is om een langere vertrektermijn dan vier weken te verlenen. De aan eiser gegeven vertrektermijn bedraagt dan ook de wettelijk bepaalde maximale duur.
5.4.
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van het betoog van eiser dat zijn uitzetting naar Eritrea in strijd is met artikel 3 van het EVRM wegens politieke problemen aldaar, dat dit buiten het beoordelingskader van onderhavige procedure valt nu dit asielgerelateerd is. Indien eiser meent dat hij niet terug kan naar zijn land van herkomst, ligt het op de weg van eiser om een asielverzoek in te dienen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier, op 2 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.