ECLI:NL:RBDHA:2020:6278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/9416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door Eritrese pleegkinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee Eritrese pleegkinderen en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Deze aanvragen werden aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris, waarna de eisers bezwaar maakten. Het bestreden besluit van 7 november 2019 verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvragen in overeenstemming met de geldende richtlijnen had beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun Eritrese nationaliteit en de familierechtelijke relatie met hun biologische ouders aan te tonen. De rechtbank stelde vast dat de eisers niet in bewijsnood verkeerden, aangezien zij niet hadden aangetoond dat het onmogelijk was om de benodigde documenten te verkrijgen. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de referent, de broer van de biologische vader van de eisers, niet voldoende waren om de gezinsband aan te tonen. Bovendien was het gestelde overlijden van de biologische vader niet aannemelijk gemaakt, wat leidde tot de conclusie dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor nareis.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet ten onrechte had gesteld dat de gezinsband tussen de eisers en hun biologische ouders niet was aangetoond, en dat de aanvragen om die reden terecht waren afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

geboren op: [geboortedatum 1] 2003
[eiser 2], eiser, V-nummer [V-nummer 2]
geboren op: [geboortedatum 2] 2005
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal)

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 22 juni 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren aanwezig Mehari Kesete Debesay (hierna: referent) en
S.B. Aniania, tolk.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Eritrese nationaliteit hebben en dat zij pleegkinderen zijn van referent, geboren [geboortedatum 3] 1991 van Eritrese nationaliteit, broer van hun biologische vader [A] . Aan referent is op 19 februari 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
Op 1 maart 2016 heeft referent de onderhavige aanvragen ingediend, alsook aanvragen voor een mvv in het kader van nareis voor zijn echtgenote en zijn zoon [B] , geboren op [geboortedatum 4] 2014 (uit een andere relatie), beiden van Eritrese nationaliteit.
Bij het primaire besluit zijn al deze aanvragen afgewezen.
Op 7 mei 2019 heeft referent een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend ten behoeve van zijn op [geboortedatum 5] 2019 geboren zoon [C] .
Bij besluit van 7 november 2019 heeft verweerder de gevraagde mvv’s voor de echtgenote en de twee biologische kinderen van referent verleend.
Bij separaat besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder – na referent op het bezwaar te hebben gehoord – de afwijzing van de ten behoeve van eisers ingediende mvv-aanvragen gehandhaafd. Verweerder neemt in het bestreden besluit, gelet op de leeftijd van eisers, bewijsnood aan voor wat betreft het niet overleggen van officiële identiteitsdocumenten door eisers, maar werpt hen tegen dat de familierechtelijke relatie tussen eisers en hun gestelde biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt. Er kan dan ook niet worden vastgesteld wie eisers zijn en wie hun biologische ouders zijn. Reeds om die reden wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor nareis. Bovendien is het overlijden van de gestelde biologische vader niet aannemelijk gemaakt, waardoor er niet kan worden uitgegaan dat hij niet in staat is om voor eisers te zorgen.
2. Eisers hebben in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het bestreden besluit is in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn en het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 13 maart 2019 in de zaak E. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2019:192). Eisers hebben voldaan aan de samenwerkingsplicht, om die reden moet er rekening worden gehouden met andere bewijsstukken gelet op artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Een drempel opwerpen waarbij eerst sprake moet zijn van bewijsnood of substantiële onofficiële documenten voordat er wordt overgegaan tot een DNA-onderzoek of een gehoor, is niet in overeenstemming met het arrest van het Hof. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom de familierechtelijke relatie tussen eisers en hun biologische ouders niet is aangetoond en waarom de overgelegde doopaktes niet zouden volstaan. De enkele stelling dat de doopaktes niet bevoegd zouden zijn opgemaakt is niet voldoende. Met betrekking tot de identiteit van eisers en de gezinsband met hun biologische moeder, was een DNA-onderzoek op zijn plaats. Door dit na te laten heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Voor wat betreft de identiteit en het overlijden van de biologische vader van eisers, hebben eisers in de bezwaarprocedure gemotiveerd aangegeven waarom zij niet beschikken over een overlijdensakte of identificerende documenten. Het is voor referent onmogelijk om in Eritrea dergelijke documenten te verkrijgen. Hij kan niet het risico nemen om naar Eritrea te gaan. Eritrea kent bovendien geen centrale registratiesystemen waarin overlijdens goed bijgehouden en geregistreerd worden.
Bij brief van 10 maart 2020 hebben eisers twee op 29 februari 2020 door hun biologische moeder [D] ondertekende formulieren toestemmingsverklaring achterblijvende ouder overgelegd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2
Verweerder hanteert in Eritrese nareiszaken een nieuwe vaste gedragslijn. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147), is deze vaste gedragslijn, zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508 en ECLI:NL:RVS:2018:1639), in algemene zin in overeenstemming met het arrest E. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2019:192) over de eisen die artikel 5, tweede en vijfde lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn stellen aan de beoordeling van een nareisaanvraag van gestelde pleegkinderen.
De vraag of verweerder in een individuele zaak voldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en welke betekenis hij hieraan moet toekennen, dient per geval te worden beantwoord.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen van eisers in overeenstemming met de gedragslijn en de overwegingen uit het voornoemde arrest heeft beoordeeld. De aanvragen zijn niet afgewezen louter vanwege het ontbreken van bewijsstukken en/of op grond van algemene informatie, die over de situatie in het land van herkomst beschikbaar is. Verweerder is op de zijdens eisers gegeven verklaringen en overgelegde documenten ingegaan en heeft gemotiveerd aangegeven waarom daaraan niet de door eisers gewenste waarde kan worden toegekend.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat referent geen afdoende verklaringen heeft gegeven voor het niet kunnen overleggen van documenten die de identiteit van de biologische vader van eisers en de gezinsband tussen eisers en hun biologische ouders, onderbouwen. Verweerder heeft referent niet ten onrechte tegengeworpen dat hij niet geconcretiseerd heeft wat voor pogingen zijn ondernomen om aan een identiteitsdocument van de biologische vader van eisers te komen en dat uit de verklaringen van referent niet blijkt waarom er eerder geen officieel identiteitsdocument aanwezig is geweest. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat het gestelde overlijden van de biologische vader van eisers niet aannemelijk is gemaakt, nu over de reden voor het overlijden tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door referent en de gestelde biologische moeder van eisers, en niet aannemelijk is gemaakt waarom er geen overlijdensakte kan worden overgelegd. Verweerder stelt niet ten onrechte dat uit de verklaringen van referent niet blijkt wat voor concrete pogingen zijn ondernomen om aan een overlijdensakte te komen en waarom er nooit eerder, toen referent nog in Eritrea was, een overlijdensakte is opgevraagd. Ook heeft referent zijn stelling, dat in Eritrea militaire sterfgevallen niet worden bijgehouden door de overheid, niet nader onderbouwd. Verweerder heeft gezien het vorenstaande dan ook niet ten onrechte aangenomen dat referent niet in bewijsnood voor het overleggen van een overlijdensakte van de biologische vader van eisers verkeert.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat de biologische vader van eisers daadwerkelijk overleden is, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de biologische vader van eisers niet voor eisers kan zorgen.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gezinsband tussen eisers en hun biologische ouders niet is aangetoond door middel van de overgelegde doopaktes van eisers, aangezien het Bureau Documenten over de doopaktes heeft vastgesteld dat de opmaak en de afgifte van het document afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal, en dat het document daarom hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven is. Door het Bureau Documenten kan er niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat eisers ter onderbouwing van de gezinsband niet dezelfde documenten als de documenten van de biologische zoon van referent [B] hebben overgelegd. Zo is de stempel op de doopakte van [B] anders dan de stempel op de doopaktes van eisers en is de gezinsband tussen [B] en zijn biologische vader wel vastgesteld door middel van een DNA-onderzoek. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, doordat aan [B] in tegenstelling tot eisers wel een mvv is afgegeven, is daarom geen sprake.
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun stelling dat verweerder hen een DNA-onderzoek had dienen aan te bieden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat – zoals dit ook uit het bestreden besluit blijkt – er meer redenen (contra-indicaties) zijn voor het niet aanbieden van nader onderzoek. De rechtbank merkt op dat nu referent zich bij de aanvraag en in bezwaar op het standpunt heeft gesteld dat de biologische moeder van eisers niet naar een ambassade kan komen om een DNA-onderzoek te laten doen, de omstandigheid dat de gezinsband tussen eisers en hun gestelde biologische moeder niet door middel van een DNA-test is aangetoond, mede gelet op de uitkomst van het onderzoek van het Bureau Documenten, in redelijkheid voor rekening en risico van eisers komt.
Omdat deze gezinsband niet is aangetoond, heeft verweerder zich reeds hierom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de toestemmingsverklaring achterblijvende ouder van 7 juni 2017 geen waarde wordt gehecht. De toestemmingsverklaringen die bij brief van 10 maart 2020 zijn overgelegd kunnen gezien het hiervoor overwogene niet tot een ander oordeel leiden in de onderhavige beroepsprocedure.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de gezinsband tussen eisers en hun gestelde biologische ouders niet is aangetoond en dat eisers ook daarom niet aan de voorwaarden voor nareis voldoen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Gezinsherenigingsrichtlijn
Artikel 5
[…]
2. Het verzoek gaat vergezeld van documenten waaruit de gezinsband blijkt en documenten waaruit blijk dat voldaan is aan de voorwaarden bepaald in artikelen 4 en 6 en, indien van toepassing, de artikelen 7 en 8, alsook de gewaarmerkte afschriften van de reisdocumenten van de gezinsleden.
Teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, kunnen de lidstaten desgewenst gesprekken houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht.
Bij de behandeling van een verzoek betreffende de partner met wie de gezinshereniger niet is gehuwd, houden de lidstaten, als bewijs van de gezinsband, rekening met factoren als een gezamenlijk kind, samenwoning in het verleden, registratie van het partnerschap of andere betrouwbare bewijsmiddelen.
[…]
5. Bij de behandeling van het verzoek zorgen de lidstaten ervoor dat terdege rekening wordt gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen.
Artikel 11
[…]
2. Wanneer een vluchteling geen officiële bewijsstukken kan overleggen waaruit de gezinsband blijkt, nemen de lidstaten ook andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van een dergelijke gezinsband in aanmerking, die overeenkomstig het nationale recht worden beoordeeld. Een beslissing tot afwijzing van het verzoek mag niet louter gebaseerd zijn op het ontbreken van bewijsstukken.
Artikel 17
In geval van afwijzing van een verzoek, intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel, alsmede in geval van een verwijderingsmaatregel tegen de gezinshereniger of leden van diens gezin houden de lidstaten terdege rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf C2/4.1
[…]
Toestemmingsverklaring
De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als degene die in het land van herkomst belast is met het gezag over de kinderen, geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. De IND gaat er vanuit dat het gezag over de kinderen bij beide biologische ouder(s) ligt, tenzij is aangetoond dat dit niet het geval is. Ook als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt, neemt de IND aan dat het gezag bij beide ouders ligt.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:
• De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of
• de referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat referent als enige belast is met het gezag over de kinderen; of
• de referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of
• de referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of
• de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
Daarnaast dienen de kinderen te voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).
[…]
Paragraaf C1/4.4.6
De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw, moet zijn identiteit en familierechtelijke relatie in beginsel aantonen door het overleggen van de volgende officiële documenten:
- een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;
- indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;
- indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont; en
- indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders aantoont.
Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw een of meerdere van de hierboven genoemde officiële documenten niet kan overleggen, moet hij of de referent de reden(en) hiervan kenbaar maken. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.
Tevens stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om zoveel mogelijk andere bewijsmiddelen ten aanzien van zijn identiteit en/of familierechtelijke relatie te overleggen. Dit kunnen andere, niet- officiële, indicatieve bewijsmiddelen zijn.
Indien de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe te rekenen is, of substantiële indicatieve documenten overlegt, biedt de IND in beginsel nader onderzoek aan. De IND stelt de vreemdeling daarmee alsnog in de gelegenheid zijn identiteit en/of familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. Dit onderzoek kan bestaan uit een gehoor en/of DNA onderzoek.
Indien het ontbreken van officiële documenten niet aan de vreemdeling toe te rekenen is en de vreemdeling substantiële indicatieve documenten overlegt die voor de IND dusdanig overtuigend zijn dat de identiteit en/of familierechtelijke relatie op basis hiervan alsnog aangenomen kan worden, zal nader onderzoek in beginsel niet nodig zijn.
De IND biedt geen nader onderzoek aan als er sprake is van een contra-indicatie. Van een contra-indicatie kan onder meer sprake zijn als:
• de verklaringen van de vreemdeling en/of referent over (het ontbreken van) documenten tegenstrijdig zijn;
• valse of vervalste documenten zijn overgelegd;
• anderszins onjuiste of misleidende informatie is verstrekt.
De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.
In alle gevallen geldt dat zolang de identiteit niet vast staat of niet aannemelijk is gemaakt, niet wordt toegekomen aan de vraag naar de familierechtelijke relatie of de feitelijke gezinsband met referent.
[…].