ECLI:NL:RBDHA:2020:6277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/8101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet-aannemelijke familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritreese man, had een aanvraag ingediend op basis van een gestelde familierechtelijke relatie met zijn referente, die ook Eritrees is. De aanvraag werd afgewezen omdat de identiteit van eiser en de feitelijke gezinsband met referente niet voldoende waren aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde Eritrese kerkelijke huwelijksakte niet als bewijs voor het huwelijk kan dienen, omdat deze niet officieel is geregistreerd bij de autoriteiten. Eiser en referente hebben bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun relatie en de omstandigheden rondom hun huwelijk.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de huwelijksakte geen vals document is en dat getuigenverklaringen van familieleden niet zonder meer terzijde geschoven kunnen worden, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser zijn familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een ten behoeve van eiser op 21 juli 2017 ingediende aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de getroffen strenge maatregelen om verdere uitbreiding daarvan te voorkomen, heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor een zitting via een videoverbinding (Skype). Partijen hebben hierop toestemming gegeven om de zaak schriftelijk en op de stukken af te doen.
Partijen hebben over en weer schriftelijke reacties ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op 1 januari 1988 en dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. Eiser beoogt verblijf bij zijn gestelde echtgenote [A] (hierna: referente), die stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1991 en de Eritrese nationaliteit te hebben.
Referente is in juli 2016 Italië ingereisd. De asielaanvraag van referente is in het kader van relocatie overgenomen door Nederland, hetgeen heeft geresulteerd in de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door verweerder, met een geldigheidsduur van 28 juni 2017 tot 28 juni 2022.
Op 21 juli 2017 heeft referente ten behoeve van eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
2.1
Verweerder heeft bij het primaire beluit de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar de paragrafen C1/4.4.6 en C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, omdat de identiteit van eiser en de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente niet zijn aangetoond door middel van officiële of officieuze/indicatieve documenten, terwijl er gezien de verklaringen van referente geen aanleiding bestaat om bewijsnood aan te nemen.
2.2
Verweerder heeft bij het bestreden besluit – na een interview van eiser op 11 april 2019 op de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Tel Aviv te hebben afgenomen en referente op het bezwaar op 22 juli 2019 te hebben gehoord – de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder acht de gestelde identiteit van eiser nu wel aannemelijk, maar niet de gestelde familierechtelijke relatie. Verweerder stelt zich met betrekking tot de overgelegde Eritrese kerkelijke huwelijksakte op het standpunt dat dit document op zichzelf geen afdoende bewijs voor het huwelijk is. Voor het aantonen van een huwelijk moet de in het Algemeen ambtsbericht Eritrea van 6 februari 2017 (hierna: het ambtsbericht) beschreven procedure zijn gevolgd (pagina’s 25, 26 en 27). Dit is hier niet het geval. Er is immers geen document overgelegd waaruit blijkt dat het gestelde huwelijk bij de autoriteiten is geregistreerd. Ook heeft referente geen aannemelijke verklaring gegeven voor het niet bezitten van een dergelijk document. Verweerder neemt daarom geen bewijsnood aan. De overgelegde kerkelijke huwelijksakte kan niet als indicatief bewijsstuk worden meegenomen, gelet op de bevindingen van het Bureau Documenten, inhoudende dat wat betreft de echtheid, opmaak en afgifte, het document niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. De overgelegde huwelijksfoto kan ook niet als indicatief bewijs voor het huwelijk dienen. Verder zijn door eiser en referente meerdere tegenstrijdige, inconsistente en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat tussen hen sprake is van een huwelijksrelatie.
3. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
De kerkelijke huwelijksakte betreft geen vals document. De foto op het Israëlische document van eiser kan worden vergeleken met de foto van het huwelijk en de screenshots van facebook. Juist op basis van het oordeel omtrent de identiteit en gelet op de huwelijksfoto valt niet in te zien waarom de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt. De tegenstrijdigheden die verweerder benoemt, wat daarvan ook moge zijn, doen aan het bestaan van het huwelijk niet af. De omstandigheid, dat in bezwaar is aangevoerd dat het de priester is geweest die op de dag van het huwelijk een verbetering op de huwelijksakte aanbracht omdat deze beschadigd door vocht was, betreft een onjuiste vertaling door de tolk. Referente weet niet wie de wijziging heeft aangebracht. Er was inderdaad wel waterschade. Er is ook geen sprake van tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot het ontstaan van de relatie. Ongeveer twee jaar voor het huwelijk hebben de ouders van eiser en referente gesproken over een huwelijk. In de twee jaar daarna was er geen relatie tussen eiser en referente. Kort voor het huwelijk hebben zij elkaar gesproken en elkaar leren kennen. Dan ontstaat de relatie tussen beiden. Dat is wat beiden hebben bedoeld te zeggen. Dat referente onjuist zou hebben verklaard over de (half) broers/zussen van eiser heeft te maken met onjuiste vertaling door de tolk en de omstandigheid dat referente gestrest was tijdens het gehoor. Na de wittebroodweken is eiser niet teruggegaan naar zijn legereenheid. Conform traditie ging referente toen naar haar ouders, terwijl eiser bij zijn ouders verbleef. Referente ontkent te hebben gezegd dat eiser is teruggegaan naar zijn legereenheid. Hij was ondergedoken.
4.1
Op 26 mei 2020 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat een halfbroer van eiser in [plaats] woont en het bestaan van het huwelijk van eiser en referente als getuige kan bevestigen.
4.2
Verweerder heeft in reactie hierop bij brief van 2 juni 2020 zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de betreffende halfbroer van eiser, [C] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, van het gestelde huwelijk getuige is geweest, nu deze halfbroer toen pas 14 jaar oud zou zijn geweest en uit zijn verklaringen in zijn asielprocedure blijkt dat tussen hem en eiser destijds nauwelijks contact is geweest. Daarbij kunnen verklaringen van familieleden niet zonder meer worden aangemerkt als afkomstig uit een objectieve en onafhankelijke bron. Verklaringen van de halfbroer van eiser kunnen ook niet afdoen aan de omstandigheid dat eiser en referente geen officiële documenten van hun gestelde huwelijk hebben overgelegd, dat van een indicatief document bij onderzoek is vastgesteld dat dit met als aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, en dat eiser en referente tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over omstandigheden en gebeurtenissen rond hun gestelde huwelijksdag.
4.3
Eiser heeft bij brief van 22 juni 2020 aangevoerd dat verweerder het aanbod om een getuigenverklaring van de halfbroer van eiser, ten onrechte heeft gepasseerd. Een getuigenverklaring is conform het Nederlands procesrecht een bron van bewijs, zodat deze niet terzijde geschoven kan worden. De leeftijd of het spaarzame contact van die halfbroer met eiser en referente, doet niets af aan het feit dat hij het bestaan van het huwelijk kan bevestigen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank ziet gelet op de motivering van het verzoek om een (nog af te leggen) getuigenverklaring bij de beoordeling van het beroep te betrekken en hetgeen verweerder daaromtrent naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om dit verzoek te honoreren. Daargelaten dat zo’n getuigenverklaring in de bestuurlijke fase van de procedure hoort te worden ingebracht zodat verweerder de getuigenverklaring in zijn besluitvorming kan meenemen, is een getuigenverklaring van een familielid niet zonder meer een geschikt middel om de uitkomst van het deskundigenadvies van Bureau Documenten met succes te bestrijden. Dat in het onderhavige geval een getuigenverklaring wel aan de juistheid van de conclusies in het advies van Bureau Documenten zou kunnen afdoen, is door eiser niet onderbouwd.
5.2
Verweerder hanteert in Eritrese nareiszaken een nieuwe gedragslijn. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3146), is deze gedragslijn in algemene zin in overeenstemming met het algemene beoordelingskader in Eritrese nareiszaken dat het Hof van Justitie in het arrest van 13 maart 2019, E. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2019:192), heeft uiteengezet.
Op grond van deze gedragslijn betrekt verweerder alle verklaringen en bewijselementen, officieel of onofficieel, in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling en houdt hij rekening met de persoon van de betrokkenen door hen in de gelegenheid te stellen een op de persoon toegespitste verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten. Verweerder heeft daarbij enige beoordelingsmarge. Het is in de eerste plaats aan verweerder om te beoordelen of de overgelegde indicatieve documenten substantieel indicatief bewijs vormen.
Om aan een belangenafweging toe te komen, moet er in elk geval voldoende duidelijkheid bestaan over de identiteit van de betrokken vreemdelingen en hun onderlinge familierelatie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147, onder 7.1, en ECLI:NL:RVS:2019:3146, onder 6.1).
5.3
Niet in geschil is dat eiser en referente de in het ambtsbericht bedoelde procedure voor registratie van een kerkelijk huwelijk niet hebben gevolgd en dat zij aldus geen officieel document van de Eritrese autoriteiten hebben waaruit hun familierechtelijke relatie blijkt. Verweerder stelt dan ook terecht dat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet als een officieel document voor het vaststellen van de familierechtelijke relatie is aan te merken. Daarbij komt dat het Bureau Documenten met betrekking tot de kerkelijke huwelijksakte heeft aangegeven dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven is en dat zijdens het Bureau Documenten niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Eiser heeft geen contra-expertise laten verrichten en heeft geen andere documenten overgelegd die de bevindingen van het Bureau Documenten in twijfel zouden kunnen trekken. Referente heeft bovendien inconsistent verklaard over de aangebrachte wijziging in het document.
Het eerst in beroep naar voren gebrachte argument dat in de bezwaargronden door een fout van de tolk een onjuiste verklaring is opgenomen met betrekking tot de wijziging in de huwelijksakte, is tardief en dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten, zulks te meer nu referente in de hoorzitting op bezwaar de gelegenheid heeft gehad om hierover nader te verklaren.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet de door eiser en referente gewenste betekenis toekomt. Verweerder heeft voorts afdoende gemotiveerd waarom de overgelegde huwelijksfoto niet tot een ander oordeel leidt. Verweerder heeft in de overgelegde stukken wel aanleiding gezien om eiser een aanvullend onderzoek aan te bieden in de vorm van een identificerend gehoor op de Nederlandse vertegenwoordiging in Tel Aviv. Hiermee is verweerder eiser tegemoetgekomen voor het niet kunnen overleggen van officiële of officieuze documenten ter onderbouwing van de gestelde familierechtelijke relatie.
Bij vergelijking van de antwoorden van eiser in dat gehoor, met de verklaringen van referente in de mvv-nareis-procedure, heeft verweerder geconstateerd dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot meerdere belangrijke gebeurtenissen, zoals de eerste ontmoeting, het moment van het aangaan van een relatie, de verloving, de periode direct na de bruiloft en de periode na het samenwonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende voorbeelden heeft aangedragen en voldoende heeft gemotiveerd waarom van inconsistente en tegenstrijdige antwoorden sprake is.
De uitleg van referente in beroep over de verklaringen omtrent de relatie, is te weinig om de motivering van het bestreden besluit te weerleggen. Gelet op de tegengeworpen tegenstrijdigheden – en mede gelet op de uitslag van het onderzoek van het Bureau Documenten met betrekking tot de kerkelijke huwelijksakte – heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.