ECLI:NL:RBDHA:2020:6277
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet-aannemelijke familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Eritreese man, had een aanvraag ingediend op basis van een gestelde familierechtelijke relatie met zijn referente, die ook Eritrees is. De aanvraag werd afgewezen omdat de identiteit van eiser en de feitelijke gezinsband met referente niet voldoende waren aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde Eritrese kerkelijke huwelijksakte niet als bewijs voor het huwelijk kan dienen, omdat deze niet officieel is geregistreerd bij de autoriteiten. Eiser en referente hebben bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun relatie en de omstandigheden rondom hun huwelijk.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de huwelijksakte geen vals document is en dat getuigenverklaringen van familieleden niet zonder meer terzijde geschoven kunnen worden, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser zijn familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier.