ECLI:NL:RBDHA:2020:6270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar en niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen besluit HR-Servicedesk

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, dat hij had ingediend naar aanleiding van een niet-ontvankelijk verklaring door verweerder op 23 mei 2019. Eiser had in 2018 een digitaal formulier verzonden naar de HR-Servicedesk om sportkosten te declareren, maar kreeg te horen dat de sportschool niet op de juiste lijst stond en dat de kosten niet meer konden worden gedeclareerd voor het jaar 2018. Eiser stelde dat de reactie van de HR-Servicedesk een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de e-mail van de HR-Servicedesk geen rechtsgevolg had en dat het bezwaar van eiser tegen deze e-mail niet-ontvankelijk was. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslistermijn niet was aangevangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Mulder).

Procesverloop

Bij brief van 21 mei 2019, ontvangen op 23 mei 2019, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn bezwaarschrift.
Bij besluit van 23 mei 2019, verzonden aan eiser per e-mail van 27 mei 2019, heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het besluit van 23 mei 2019 (hierna: het bestreden besluit).
Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de getroffen strenge maatregelen om verdere uitbreiding daarvan te voorkomen, hebben partijen toestemming gegeven om de zaak op de stukken af te doen.
Eiser heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft vragen aan verweerder gesteld. Verweerder heeft hierop een reactie ingediend en eiser heeft daarop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op 9 december 2018 heeft eiser (politieambtenaar) door middel van het verzenden van een digitaal formulier op het intranet van de politie, aan de HR-Servicedesk een bericht verzonden met onderwerp “Onkosten declareren aangaande sportkosten”. In dit bericht heeft eiser aangegeven dat hij sportkosten wil declareren en dat hij daarom bij dit bericht een declaratie voor de gemaakte sportkosten uploadt.
1.2
Bij e-mail van 11 december 2018, afkomstig van het Team HR-Servicedesk, is eiser in antwoord op zijn e-mail van 9 december 2018 het volgende medegedeeld. De sportschool waarvoor eiser sportkosten heeft gedeclareerd, staat niet op de lijst van de regeling van het voormalige korps Oud-Limburg-Zuid. De betreffende school is wel op de landelijke lijst vermeld. Hierdoor zou eiser gebruik kunnen maken van de RAP via
Flex Benefits. Dit houdt in dat eiser kan sporten met belastingvoordeel. De kosten kunnen alleen in hetzelfde jaar uitgeruild worden. Eiser heeft echter in de bijlage een kostenoverzicht van 2017 meegestuurd. Helaas is de tegel Flex Benefits per 1 december gesloten en is het niet meer mogelijk om de kosten uit te ruilen voor 2018.
1.3
Eiser heeft bij e-mail van 24 januari 2019 een bezwaarschrift, gedateerd
8 januari 2019, ingediend.
1.4
Bij brief van 14 maart 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
1.5
Bij brief van 21 mei 2019 (ontvangen op 23 mei 2019) heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
2.1
Bij het bestreden besluit van 23 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2.2
Bij verweerschrift van 10 maart 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat – ook indien van een verschoonbare termijnoverschrijding sprake zou zijn – het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bericht van de HR-Servicedesk van 11 december 2018 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. Volgens verweerder is in dat bericht een antwoord op een vraag van eiser gegeven, dat geen schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, die op een rechtsgevolg is gericht, inhoudt.
2.3
Eiser heeft bij brief van 29 april 2020 in reactie op het verweerschrift aangevoerd dat de e-mail van de HR-Servicedesk wel een besluit is, omdat deze e-mail gelijk kan worden gesteld aan een handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. De HR-Servicedesk kan worden aangemerkt als het punt waar men middels ‘click and call’ antwoord krijgt op alle HR-vragen. Als de HR-Servicedesk in dit geval niet bevoegd was, had zij de aanvraag door moeten zenden naar de expertisedesk HR, zoals gebruikelijk is binnen de Nationale Politie, of enig ander bevoegd orgaan. De handeling van de HR-Servicedesk is appellabel nu deze op het rechtstreekse rechtspositionele belang van eiser ziet én er geen ander besluit volgde vanuit het bestuursorgaan.
2.4
Verweerder heeft bij brief van 15 juni 2020 aangevoerd dat de HR-Servicedesk een facilitaire afdeling binnen de organisatie is voor het beantwoorden van vragen en het monitoren en oplossen van storingen. Het door eiser gebruikte digitale formulier is in de organisatie van verweerder niet de aangewezen weg voor het declareren van kosten als hier aan de orde.
3. De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep gericht tegen het bestreden besluit als volgt.
3.1
De vraag of het bezwaar tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is gericht, is van openbare orde en dient door de rechtbank ambtshalve te worden beoordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van 11 december 2018 van de HR-Servicedesk geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb behelst, maar informatie bevat met betrekking tot de vraag via welke regeling (onder welke voorwaarden) eiser een vergoeding van sportkosten kan aanvragen. Uit de vormgeving van het digitale formulier – het kopje “Vraag & Antwoord” en de vermelding bij dat kopje “[Stel hier je vraag]” – blijkt dat dit digitale formulier voor het stellen van vragen en het ontvangen van informatie daarop is bestemd. Uit niets in de door de partijen overgelegde stukken blijkt dat het digitale formulier (tevens) voor het indienen van een aanvraag om onkostenvergoeding, waarop een rechtspositioneel besluit zou volgen, hoort te worden gebruikt. Eiser kon dan ook niet zonder meer ervan uitgaan dat de reactie van de HR-Servicedesk een besluit op zijn e-mail van 9 december 2018 inhoudt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de reactie van de HR-Servicedesk op de e-mail van eiser geen wijziging in de rechten en plichten van eiser als ambtenaar teweegbrengt. Niet is gebleken dat eiser door deze e-mail rechtstreeks in een rechtspositioneel belang wordt getroffen. De reactie van de HR-Servicedesk is daarom niet gelijkt te stellen met een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb waartegen het rechtsmiddel van bezwaar en beroep open staat.
De stelling van eiser dat de HR-Servicedesk de aanvraag naar een tot beslissen bevoegd orgaan had moeten doorsturen, kan – wat hier ook van zij – niet afdoen aan de vaststelling dat de reactie van de HR-Servicedesk geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb omvat.
3.2
Gezien het voorgaande is het bezwaar tegen de e-mail van 11 december 2018 van de HR-Servicedesk niet-ontvankelijk. Tot die conclusie is verweerder in het bestreden besluit ook gekomen, doch op andere gronden. Met de in het verweerschrift gegeven aanvulling van de gronden waarop het bestreden besluit berust, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.3
Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4. Met betrekking tot het beroep dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gericht overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
Met het nemen van het besluit 23 mei 2019 is het procesbelang van eiser bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar komen te ontvallen. Het beroep tegen het gestelde niet tijdig beslissen is al hierom niet-ontvankelijk.
4.2
Voor een proceskostenveroordeling vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar bestaat geen aanleiding. Omdat het bezwaar niet tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en/of artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is gericht, is de beslistermijn van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb niet aangevangen en is van een overschrijding van de beslistermijn geen sprake. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar is dus niet terecht ingesteld.
4.3
Omdat geen sprake is van een gegrond beroep tegen het gestelde niet tijdig beslissen, komt de rechtbank niet toe aan de door eiser verzochte vaststelling van een dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb.

Beslissing

- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 23 mei 2019 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.