ECLI:NL:RBDHA:2020:6267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
Awb 19/8042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over inreisverbod van tien jaar opgelegd aan Albanese vreemdeling na strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese vreemdeling en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij hem een inreisverbod van tien jaar was opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op een eerdere veroordeling van de vreemdeling door de rechtbank Rotterdam voor witwassen, vuurwapenbezit en het voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormde voor de samenleving, en dat het inreisverbod geen schending opleverde van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank overwoog dat de vreemdeling niet voldoende had aangetoond dat hij geen bedreiging meer vormde en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren om het inreisverbod te verkorten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeker erop dat hij binnen vier weken hoger beroep kon instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8042
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Albanese nationaliteit,
eiser,
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. L.K. Matpanözer, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Het besluit is tevens een terugkeerbesluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 4 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 22 mei 2020 van repliek gediend.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen het onderzoek gesloten zonder het houden van een nadere zitting, conform het bepaalde in artikel 8:57, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende.
1.1 Eiser is door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 28 augustus 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens witwassen, handelen in strijd met de Opiumwet en vuurwapenbezit.
1.2
Eiser stelt sinds 1999 in Italië te wonen. Hij was in het bezit van een verblijfsvergunning afgegeven door de Italiaanse autoriteiten, maar deze verblijfsvergunning is verlopen. Hij is in januari 2017 naar Nederland gekomen om hier te werken. Eiser stelt in Nederland een vriendin te hebben, van Bulgaarse nationaliteit.
2. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd waarbij hem een vertrektermijn is onthouden. Ook is hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd, omdat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het inreisverbod levert geen schending op van artikel 8 EVRM [1] .
Ten onrechte niet gehoord
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord over de uitvaardiging van het inreisverbod voor de duur van tien jaar. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juni 2012 [2] .
3.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het dossier blijkt dat eiser op 20 juni 2019 in het kader van een op te leggen inreisverbod is gehoord door de vreemdelingenpolitie, waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld om individuele omstandigheden naar voren te brengen waarom volgens hem geen inreisverbod opgelegd zou moeten worden dan wel voor een kortere duur dan tien jaar (pagina 2 van het gehoor). Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hoorplicht. Dat eiser niet door een gehoorambtenaar van verweerder maar door de vreemdelingenpolitie is gehoord maakt niet dat niet aan de plicht is voldaan om onderzoek te verrichten als hier bedoeld [3] .
De beroepsgrond slaagt niet.
Werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging
4. Eiser betwist dat hij een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser wijst op het arrest in de zaak Omojudi tegen het Verenigd Koninkrijk [4] . Verweerder heeft ten onrechte de veroordeling niet inhoudelijk getoetst met betrekking tot de aard van het strafbare feit en de redenen voor het plegen van het strafbare feit. Bovendien betreft dit een eerste veroordeling van eiser, van een recidivegevaar is niet gebleken. Ook wijst eiser op het arrest in de zaak van Z. Zh. en I. en O. [5] . Daaruit volgt dat verweerder per individueel geval moet beoordelen of het persoonlijk gedrag een werkelijke en actuele ernstige bedreiging vormt. Uit het bestreden besluit blijkt niet of verweerder eisers persoonlijke gedrag heeft betrokken. Voorts vindt eiser een inreisverbod van tien jaar disproportioneel.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest Z. Zh. en I.en O. volgt dat verweerder bij zijn beoordeling in het kader van oplegging van een inreisverbod moet betrekken of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij moet verweerder alle feitelijke en juridische omstandigheden betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet. Voorts moet verweerder bij zijn beoordeling in acht nemen dat vorenbedoelde feitelijke en juridische gegevens niet noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot de gegevens die de strafrechter heeft beoordeeld.
4.2
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder heeft betrokken dat eiser op 28 augustus 2019 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens witwassen, vuurwapen- en munitiebezit en het voorhanden hebben van ruim 1 kilo harddrugs. Verweerder heeft gemotiveerd waarom de aard en de ernst van dit misdrijf een ernstige bedreiging voor de samenleving oplevert. De stelling van eiser dat hij hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat de drugs, het geld en de munitie in een verborgen ruimte waren verstopt in de woning waar hij verbleef en hij daar geen wetenschap van heeft, is door de strafrechter in zijn vonnis betrokken. Die rechter heeft geoordeeld dat wettig en overtuigend is bewezen dat eiser daar wel wetenschap van heeft gehad. De door eiser in beroep nog vermelde omstandigheid dat voor het delict (de delicten) waarvoor hij is veroordeeld een hogere gevangenisstraf staat dan aan eiser is opgelegd, doet aan de ernst van de gepleegde feiten niet af.
Ook heeft verweerder het tijdsverloop sinds het misdrijf gepleegd in de besluitvorming betrokken en heeft verweerder gemotiveerd de evenredigheid van de maatregel beoordeeld. Verweerder heeft aangegeven dat van eiser bekend is dat hij gedurende twee maanden ‘wit’ heeft gewerkt maar dat verder alleen criminele handelingen van eiser bekend zijn. Verder zijn de feiten in mei 2019 gepleegd en zijn actueel te noemen. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij sindsdien zijn leven heeft gebeterd. Het feit dat het een eerste veroordeling betreft heeft verweerder niet tot een ander besluit hoeven brengen, omdat dit niets afdoet aan de ernst en de actualiteit van de feiten.
Voor wat betreft het recidivegevaar heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser geen rapportage van bijvoorbeeld een reclasseringsinstantie heeft overgelegd om aan te tonen dat sprake is van een positieve gedragsverandering.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het bovenstaande, voldoende gemotiveerd waarom eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt en waarom niet is afgezien van het opleggen van een inreisverbod dan wel het verkorten van de duur daarvan. De verwijzingen naar rechtspraak van onder meer het Hof zonder verder een nader te concretiseren in hoeverre deze rechtspraak op onderhavige zaak van toepassing is, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Artikel 8 EVRM
5. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het inreisverbod schending oplevert van artikel 8 EVRM. Eiser heeft in Nederland een vriendin en heeft hier een leven opgebouwd.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het opleggen van een inreisverbod voor de duur van 10 jaar geen strijd oplevert met artikel 8 EVRM. Eiser heeft gesteld dat hij een Bulgaarse vriendin heeft, maar eiser weet niet haar geboortedatum en weet ook haar telefoonnummer niet te noemen. Evenmin heeft hij met haar samengewoond. Eiser heeft aangegeven dat hij haar verzocht heeft om contact op te nemen met de politie-eenheid in Rotterdam, maar tot op heden is dat niet gebeurd. Tijdens het gehoor op 20 juli 2019 heeft eiser bovendien verklaard dat hij klaar met haar is. Gelet daarop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of sprake is van een relatie. Eiser heeft geen argumenten naar voren gebracht die gronden bieden voor een andere conclusie. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier, op 10 juli 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Kenmerk 201201202/1/V4, ECLI:NL:RVS:2012:BW9115
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:14323
4.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 24 november 2009, kenmerk 1820/08
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377